Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis van den Oorlog der drie Europeesche Keizers, in den Jare MDCCCV. Met Afbeeldingen. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1806. In gr. 8vo. 473 Bl.De Beknopte Geschiedenis van den Veldtogt van napoleon I, Keizer der Franschen, in Duitschland en Italie, aankondigendeGa naar voetnoot(*), merkten wij op: ‘Mis- | |
[pagina 584]
| |
schien hebben wij van de onvermoeide vertaalpenne een veel uitvoeriger Verhaal van deezen Veldtogt, dan deeze Beknopte Geschiedenis, te wagten, met Plaaten opgesierd.’ Meer dan één Boekhandelaar hadt bekendmaaking gedaan van zijnen toeleg in deezen. Ons is nog niets ter hand gekomen dan het bovengemelde Werk, 't geen mogelijk andere bedoelingen, deezen Krijg betreffende, vooreerst althans, doet staaken. Als eene Vertaaling komt het niet in, en houden wij het ook niet voor een Werk van dien aart, maar veeleer voor een oorspronglijk geschreeven stuk, om 't welk op te maaken niet alleen Fransche Schrijvers moesten geraadpleegd, maar ook niet weinig oorspronglijke ingevlogte stukken vertaald worden. Verre is de Vervaardiger deezes Werks van terstond de Geschiedenis des Oorlogs, hier bepaald bedoeld, zonder eenige voorbereiding, aan te vangen; en in de daad was zulks noodig: een Geschiedschrijver is geen Kronijkmaaker; hij ziet terugge op het verband, waarin de Hoofdgebeurtenis, door hem bepaald bedoeld, met vroegere daaraan zeer na verwante staat. Zulks kan veelzins gedaan worden, en heeft de Schrijver den kortsten weg niet verkoozen, daar wij reeds verre in het Boek gevorderd zijn, eer wij tot de bedoelde hoofdzaak komen. Dit bewandelen van een korter of langer weg, en den Leezer daarop om te voeren, hangt van 's Schrijvers keuze af; dan, hoe belangrijk ook die inleidende bijdraagen zijn, hoe fraai ook voorgesteld, komt het ons voor, dat 's Leezers geduld te zeer gerekt wordt, eer hij tot den eigenlijken Oorlog der drie Europeesche Keizeren kome. Hij geeft ons een overzigt des toestands van Europa in den jaare 1803, - schetst ons de aanleiding tot eenen hernieuwden Oorlog, - vermeldt de uitbarsting van den Oorlog tusschen Engeland en Frankrijk, en hoe de Bataafsche Republiek daarin werd ingewikkeld, alsmede andere Mogenheden daarin betrokken. Hierop volgt eene breede voordragt van den toestand der zaaken in den jaare 1804. Deeze wordt vervangen door de Geschiedenis van 1805, welke ons tot het tijdstip des aangevangen Oorlogs brengt, bij 't welk de Schrijver niet vergeet te melden den neteligen toestand der Bataafsche Republiek, welke, van alle krijgsmagt beroofd, even zeer blootstondt, zo wel voor de gestadige aanrandin- | |
[pagina 585]
| |
gen van den Britschen vijand, als voor de aanvallen van zodanige Mogenheden, die welligt aldaar eene afwending van den Duitschen Krijg en een gemaklijken aantogt op het Fransche Grondgebied bedoelden. Den Brief des Franschen Keizers aan den Raadpensionaris schimmelpenninck opgegeeven, en vermeld hebbende, hoe Prins lodewijk uit het hart van Frankrijk herwaards kwam, vervolgt hij, bl. 227, de Beschrijving van den eigenlijken hier bedoelden Krijg aanvangende: ‘Thans nadert het tijdstip, waarop de ontzaglijke krijgstoerustingen haar heilloos doel zullen treffen. De krachten van Engelands Bondgenooten zijn door het Engelsche goud in volle beweging gebragt, en Europa's herstelde evenwigt moet het roemrijk gevolg zijn van der zamenverbondenen zegepraal, welke men als onmisbaar zeker beschouwt! De aanrukking eener ontzettende oorlogsmagt, die welligt van de zijde der Coalitie tot 800,000 Man zal kunnen aangroeijen, tegen Frankrijk, dat van zijnen kant besloten heeft voor de overmagt niet te bukken, en alzoo met zijne Bondgenooten, indien het noodig zij, een Leger van ruim 500,000 Man zal te velde brengen, levert een allertreurigst schouwspel, waarvan de Menschheid ijst, en dat welligt in zijne gevolgen aan Europa eene dadelijke ontvolking kan doen vreezen: en, wat niet algemeen is, het zijn de drie Keizers van Europa, die zelven de slagvelden gebieden, en hunne Legerbenden tot de overwinning zullen voeren. Hoe ongelijk de slag ook schijnen moge van twee Keizers, beide in hunne prille jeugd, beide vrienden van hunne Natien, beide uitmuntende door persoonlijke bekwaamheden en deugden; doch ook beide vreemd aan eene konst, welke nog, te midden der verlichtinge, eene wezenlijke barbaarschheid teekent; tegen eenen Held, die, van zijne eerste jeugd in de krijgsschole opgevoed, en, door de rampspoeden der Natie, welke hij met zijne kundigheden, met zijne krachten en met zijn leven diende, bij meer dan dertig geduchte veldslagen, in de konst des oorlogs volleerd is; zullen echter de ervarenis en de moed van de in het strijdperk grijs gewordene Bevelhebbers en Soldaten moeten vergoeden, het geen aan de ondervinding der opperste Hoofden mangelt. De gevestigde roem van één derzelven, de Aartshertog karel, is op zichzelven genoegzaam, om voor Oostenrijk eene leemte aan te vullen, welke anderzins geene geringe | |
[pagina 586]
| |
bedenking baren mogt. Aan hem is gerustelijk het gansche beleid des oorlogs toevertrouwd, die alle de krijgsmagt met zijnen heldengeest weet te bezielen; die door zijne diepe ervaring het oogenblik benuttigt, en noodelooze opofferingen verhoedt. Hij kent bij ondervinding den vijand, dien hij bestrijden moest, en de juiste schatting van deszelfs krachten heeft bij hem veelligt dat hevige vuur getemperd, waarmede een onbezonnen drift den Krijgsleeuw durft tarten. Ware zijne stem gehoord, welligt zou het bloedige slagveld van Austerlitz plaats hebben gemaakt voor eene vredes - bemiddeling, waarop de menschheid zich altijd verheft, en het naberouw zijne afkeuring missen van eene doorgezette woede, welke door geene echte staatkunde immer konde geregtvaardigd worden. - Dan de trompet blaast, de Helden moeten henen snellen naar de plaats, alwaar zij lauwers hopen te plukken.’ - Men volge hun in 't Werk zelve, en aanschouwe hunne strijden, waarin napoleon een beleid en krijgskunde ten toon spreidde, welker regt inzigt, door den Geschiedschrijver bl. 249 opgegeeven, veelerlei bedenkingen in de geschiedenis van eenen Oorlog, die kort duurde, maar veel besliste, kan oplossen; terwijl men van de zijde van Oostenrijk de gewoone manier van oorloogen volgde. De overwinning van Ulm besliste veel, en zette den oorlog spoed bij: zo veele veldslagen, zo veele overwinningen. ‘Weinige dagen van Krijgsdapperheid,’ dus drukt de Schrijver zich uit, ‘hebben den grooten napoleon eenen roem bezorgd, die, door de gevangenneming van meer dan 60,000 der dapperste Soldaten en 28 Generaals, nergens in de oude of latere Geschiedenissen zijne wedergade vindt. Wat ook de bijtende schimpschristen van den dag, ter vernedering van de braafheid der Oostenrijksche Legerhoofden, hebben mogen aangeven, als of hunne nederlagen alleenlijk aan lafhartigheid en verraad waren toe te schrijven, de verstandige opmerker zal, daarentegen, in den loop onzes geschiedverhaals, reeds genoegzame gronden hebben opgespoord, om dezen uitslag der krijgsvoorvallen te kunnen verklaren, zonder dat hij zijne toevlugt tot oorzaken hebbe te nemen, die den naam van elken Krijgsman onwaardig zijn.’ Dit wordt hier verder toegelicht. Het was intusschen Duitschland alleen niet, alwaar het Oorlogsvuur ontstooken was en de Fransche Legers | |
[pagina 587]
| |
den roem der overwinningen moesten staaven; ook Italien deelde in dit lot, gelijk hier het Geschiedblad vermeldt. Met alle de daar beschreevene dagelijksche gevegten, waarbij den Franschen meer dan 20,000 man in handen kwamen, werd de oorlog in Italien, door het beleid van massena en den moed zijner Benden, niettegenstaande den duchtigsten wederstand, binnen den tijd van vier weeken beslist; terwijl Aartshertog karel zijnen aftogt door Styrien, Carinthie en Tyrel voortzette, ten einde zich met het Leger in Duitschland te vereenigen. Wat met Napels in dit Tijdperk te doen viel, ontmoet een vrij breed verslag, en de trouwloosheid, daar gepleegd, vinden wij met gloeiende kleuren afgemaald. Wij schrijven het slot af. ‘Met eene edele wraak is alzoo het lot eener hedendaagsche Athalia beslist. Alzoo heeft de derde Dogter van maria theresia, bij het verlies van Napels, in navolginge harer twee Zusters, waarvan de eene de alleenheersching der Bourbons, de andere het Huis van Parma aan de onzaligste driften heeft ten prooi gegeven, het voorbeeld gestaafd, dat ook de troonen niet meer veilig zijn voor de onzinnigheden, waaraan gewetenlooze Souvereinen, en vooral Vrouwen zonder deugd, in hunne oppermagtige willekeur de lijdende Volken durven opofferen.’ - Op de bedenking, dat hier veelligt het oordeel van veele Kabinetten en afzonderlijke Persoonen het gedrag van Frankrijk als staatzugtig zal doemen, antwoordt de Schrijver, die alzins het gedrag van napoleon verdeedigt, met het gezeg van eenen openbaaren Schrijver (de Gazette Universelle, ou le Moniteur Universel): ‘Wat konde Frankrijk meer doen, dan, binnen weinige jaren tijds, driemaal vergiffenis schenken? Welk een verbond konde het met eene Mogenheid aangaan, die het plegtigste en voor haar voordeeligste van alle Verdragen, vijf-en-twintig dagen na de bekrachtiging, verscheurde?’ De staatkundige grondbeginselen, door napoleon overal en ten allen tijde aan den dag gelegd, om eenmaal in Europa de rust en welvaart te herstellen, door het Engelsch Goud meer dan een vierde van eene eeuw agter elkander geschonden; de eer en het belang zelfs van het Fransche Keizerrijk, aan het regt en de waarheid verbonden, laten geen den minsten twijfel overig, of ook dat Koningrijk zal, met vele andere Staten van het | |
[pagina 588]
| |
vaste Land, weldra de zegenrijke gevolgen dezer verwisseling, in eenen duurzamen Vrede, bloeijenden Handel en eene vermeerdering van Volkskracht ondervinden, welke door baatzucht, meineed en bloedvergieting overal zoo jammerlijk bedorven is.’ Hoe Pruissen in het spel kwam, en welk een rol dit Rijk speelde, wordt ontvouwd. Met de aannadering der Russische Horden wordt het krijgstooneel op nieuw en ontzettend geopend. Weenen valt den Franschen, naa veele overwinningen, in handen. Wel tijdig hadt zich het geheele Oostenrijksche Hof na Brunn verplaatst, met alle de Rijks-archiven en Kroon-eigendommen, welke een overhaaste terugwijking toeliet mede te voeren: dan welk een voorraad van Krijgsbehoesten bleef 'er agter! - Deeze verovering hadt geen den minsten invloed op de overige krijgsverrigtingen, hier geboekt; bovenal de krijg, tegen de Russen gevoerd, en met de overwinning gekroond. De beide Keizers van het Noorden zijn persoonlijk aanweezig, om, ware het mogelijk, aan hunne Benden die geestdrift in te boezemen, welke gebooren wordt uit de aanschouwing der Mannen, op wier bevel zij de krijgsgevaaren tarten. - De Russische Prins dolgorucki komt hier in al zijne onbedreeven- en verwaandheid ten tooneele. De geduchte slag vangt aan tusschen twee Legers, wier getal men veiliglijk op 200,000 man mag berekenen. Drie Keizers van Europa vinden 'er zich tegenwoordig. En de stelling der beide Legers, en derzelver verrigtingen worden hier ontvouwd; de strijd beschreeven, met eene ontzettende overwinning bekroond. Wij vinden hier vermeld, hoe men van een der Legerhoofden eene uitvoerige Geschiedenis te wagten heeft van deezen beroemden Veldslag, met alle de daartoe noodige Kaarten, Plans en krijgskundige Afteekeningen. - Agter dit Werk vinden wij op de Kaart van het Oorlogstooneel eene kleine afteekening van de schikking der Krijgsmagten in den Slag bij Austerlitz. Treffend draagt de Geschiedschrijver de ontmoeting van de Keizers frans en napoleon in de Bivouacq voor, alsmede het onderhoud, welk het gerugt uit den mond van hun, die daarbij op zekeren afstand tegenwoordig waren, heeft opgeteekend. Wij moeten het daarop gevolgd onderhoud tusschen de Keizers frans en alexander missen; alleen melden, gelijk hier is op- | |
[pagina 589]
| |
geteekend uit bijzondere berigten, ‘dat de Keizer van Rusland zon verklaard hebben, dat hij, getrouw aan zijne gemaakte verbintenissen, zich in geene onderhandelingen wegens Wapenstilstand of Vrede konde inlaten; maar, terwijl hij alleenlijk tot hulp van Oostenrijk was aangerukt, en 't zelve met Frankrijk verdragen wilde, zijn Leger wel wilde doen opbreken.’ De Wapenstilstand wordt welhaast van den Vrede gevolgd en het Verdrag geslooten; waaromtrent wij deeze bijzondere aanmerking vinden. ‘Gewislijk is het der opmerkinge niet ontglipt, dat aan het hoofd dezes Verdrags gemist wordt de voormalige vrome toon, in naam der allerheiligste Drieëenheid, welke alle soortgelijke overeenkomsten pleegde te heiligen. Welligt erkenden beide de verlichte Vorsten het onvereenigbare tusschen de twistende Godgeleerdheid en thans vredeminnende Staatkunde. Overdreven al vast is het gevoelen van hun, die uit dit gemis den korten duur van dit Tractaat hebben geoordeeld te moeten voorspellen.’ ‘Alzoo,’ dit kunnen wij niet nalaaten nog over te neemen, ‘brengt het wondervolle Jaar 1805 in zijne laatste dagen nog eene uitkomst te weeg, die, na dat eenmaal de Bloedvanen ontrold waren, door geene menschlijke wijsheid, in diervoege, vooraf had kunnen berekend worden. Halve eeuwen, in het oorlogsvuur ontstoken, schoten dikwerf te kort, om de zoo schriklijk woedende vlammen met zoo veel kracht te dooven. Van zulk eene uitkomst, binnen twee maanden tijds beslist, levert de Geschiedenis der oudheid of van latere tijden geen tweede voorbeeld. Het Tooneel - gordijn des belangrijken Treurspels, dat op den 7den van Wijnmaand te Neuburg aan den Donau werd opgehaald, werd ruim elf weken daarna te Presburg weder nedergelaten, om aan eene ontzettende Coalitie, op eene heillooze Staatzucht gegrond, de geduchtste waarschuwingen voor de toekomst te leeren. Nimmer zeker had het Britsche Kabinet eenen stap kunnen doen, die deszelfs oogmerken nadruklijker had kunnen verijdelen. Welligt heeft ten laatsten de orde der dingen deze groote les gevorderd, om aan alle Mogenheden de oogen te openen, die, tot hier toe alleen door het Engelsche Goud verblind, de eischen der ware Staatkunde en de regten der Volken miskenden.’ De voorbeelden ven den schrijfstijl, in de aangetoo- | |
[pagina 590]
| |
gene stukken gegeeven, wijzen uit, dat dezelve aan den Sier - stijl het naaste grenst, of liever een Tafereel - stijl mag genaamd worden. Ons is onder het leezen te meermaalen ingevallen, dat dit Werk, in voeglijke Tafereelen verdeeld, een bevalliger voorkomen zou gehad hebben dan nu, daar alles, om zo te spreeken, in éénen adem afloopt. Plaaten en Kaart zullen ieder voldoen. |
|