Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 521]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Jesaïas vertaald en opgehelderd door J.H. van der Palm. II en IIIde Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1805. In gr. 8vo. Te zamen 988 bl.Met groote snelheid is de uitgave van deze twee Boekdeelen die van het eerste, waarvan wij toen verslag gedaan hebbenGa naar voetnoot(*), opgevolgd, en daarmede is nu dit voortreffelijk Werk, waarin de Hoogleeraar zichzelven gelijk blijft, binnen den korten tijd van eenige maanden, voleindigd. Alleen ontbreken nog de afzonderlijke Aanmerkingen, die de Heer van der palm gezegd had te zullen laten volgen. Men heeft die ook, volgends het Voorbericht, vooreerst niet te wachten. Vooraf verlangt hij, zoo door openbare geschriften en beöordeelingen, als door bijzondere aanwijzingen van Taalkundigen, te vernemen, over welke plaatzen, behalven de in 't Werk zelf reeds aangewezene, men zijne opheldering, en de nadere ontwikkeling of staving zijner vertalingen en uitleggingen, voornamelijk begeere: gelijk mede, waar hij, naar het oordeel van deskundigen, of uit gebrek aan doorzicht, of omdat hij van den arbeid van vroegere of latere Geleerden geen genoegzaam gebruik heest gemaakt, de meening van zijnen Autheur niet wel begrepen of kwalijk voorgedragen hebbe. 't Is ook nog onzeker, of hij dezelve in de Nederduitsche, dan wel in de Latijnsche taal, het licht zal doen zien: 't geen geheel en al zal afhangen van den aart der zaken, die hij daarin te verhandelen zal vinden, en van de uitgedrukte begeerte van hun, voor wie dezelve geschikt zijn. Wij voor ons gelooven, dat het laatste verreweg te verkiezen zij, in geval de Hoogleeraar mogt goedvinden, eenige nieuwere gevoelens over deze en gene plaatzen, die zonder taalkundige aanmerkingen niet | |
[pagina 522]
| |
voegelijk kunnen beöordeeld worden, ter toetze te brengen: waartoe hem, onder anderen, het in Duitschland bij vele Geleerden aangenomen, en nog al met redenen, die eenigen schijn hebben, bekleede gevoelen over de onëchtheid van het veertigste en volgende Hoofddeelen, de nieuwste uitleggingen van het elfde, vijf-en-veertigste en drie-en-vijftigste Hoofddeelen, stof kunnen geven. Wij danken intusschen den geleerden Schrijver voor den roemwaardigen arbeid, reeds aan dit uitmuntend Boek besteed, en zien met verlangen alle verdere ophelderingen te gemoet. |
|