Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Leerredenen over de Genoegens van den Godsdienst, in twee Stukken: door J. van der Roest, Evangelie-dienaar te Haarlem. Iste Stuk. Te Haarlem, bij J.L. Augustini. 1805. In gr. 8vo. 277 Bl.Voor eenigen tijd ontvingen wij, van dezelfde hand, een bundel van Leerredenen, bevattende eene voorstelling van eenige Bijbelsche Tafereelen van leerzame sterfgevallen, waarvan wij toen met verdienden lof gewag gemaakt hebbenGa naar voetnoot(*). De Eerw. van der roest laat hierop nu eene reeks van Leerredenen over de genoegens van den Godsdienst volgen, die ons nog wel zoo goed bevallen zijn. De eerste handelt over de genoegens van den Godsdienst in 't algemeen, of wel over deze stelling, dat eene verlichte, hartelijke en eenparige godsvrucht de voort brengster zij van de wezenlijkste en duurzaamste vermaken, naar aanleiding van Ps. IV:8. - De tweede over die onuitsprekelijke genoegens, welke de kennis aan den Heere Jezus Christus, en de betrekking op Hem, verschaffen aan hun, die door een oprecht geloof aan Hem verbonden zijn, 1 Pet. I:8. - De derde over die genoegens in God, waartoe een staat van vrede met Hem, door 't geloof in den Heere Jezus Christus, opleidt, Rom. V:1. Tot nabetrachting van het gevierde Avondmaal. - De vierde over de genoegens in de Natuur, Ps. CIV:24. - De vijfde over de genoegens der Heilige Schrift, Ps. CXIX:97. - De zesde over de genoegens in den dagelijkschen omgang met God, Luk. VI:12. - De zevende over de genoegens van den Christelijken rustdag, Handel. XX:7. - De achtste over de | |
[pagina 194]
| |
genoegens van een gerust en goed geweten, Spreuk. XXVIII:1. Alle deze met zorg uitgewerkte Leerredenen onderscheiden zich van verre de meesten, die men gewoonlijk hoort, en ook wel in druk geeft, niet slechts door een zuiveren, ongekunstelden en welvloeienden stijl, maar ook door rijkdom van gewigtige gedachten, regelmatigheid in de voordracht, aandrang tot overtuiging, en wel vooral door verstandigen ernst, in 't gepast gebruik van de taal van het hart. De Eerw. van der roest blijft aan de leerbegrippen van het Kerkgenootschap, waartoe hij behoort, getrouw, doch wel verre van zich op te houden met koude bespiegelingen, of onvruchtbare wederlegging van verschillend denkenden, stelt hij, 't geen zijnes oordeels wezenlijke hoofdleer van het Christendom is, meestal, zoo na mogelijk, met de eigene woorden der Heilige Schrijveren, en alleenlijk van dien kant voor, zoo als, door derzelver beoefening, waar en bestendig genoegen, onafscheidelijk van gezette deugdsbetrachting, kan bevorderd worden. Indien 'er bij de Hervormden altijd zoo werd gepredikt, zou de Eerw. van vloten minder rede gehad hebben, om zich zoo ernstig te beklagen over de meest geschatte Leeraren van dit Kerkgenootschap, die hij onlangs openlijk heeft beschuldigd, als uitdovers van den waaren geest des Christendoms, die louter bevinding-, en geenzins beoefening-leer prediken, en, door Jezus als Zoenoffer voor de zonde der wereld voor te dragen, de aandacht van alle betrachting van echte godzaligheid, op allerlei wijzen, afleidenGa naar voetnoot(*). Het zij daarmede zoo als het wil, de Haarlemsche Kerkleeraar, over wiens arbeid wij onze gedachten onpartijdig ter nedergeschreven hebben, kan onder die zoogenaamde Euangelieleeraars, die de verdiensten van Jezus altijd in den mond hebben, maar van den naam van Zedenleeraar te rugschrikken, geenzins gerangschikt worden. Gemoedelijke Christenen, die zulk soort van schriften, tot ver- | |
[pagina 195]
| |
meerdering en versterking van rein Godsdienstgevoel, met graagte lezen, zullen de beloofde voortzetting van dit nuttig Werk met verlangen te gemoet zien. Kon de Eerw. van der roest van zich verkrijgen, om bij de Leerredenen, die nog volgen zullen, over 't geheel, de kortheid een weinig meer te behartigen, dan zouden dezelven, zoo wij vertrouwen, nog met meer genoegen ontvangen worden. |
|