Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschrijving van een Zeepeiler of Bathometer, waarmede men alle dieptens der Zeeën zal kunnen afmeten. Alsmede een kort Geölogisch overzicht van den Aardkloot, enz. Door A. van Stipriaan Luisçius, M.D. et Chem. Lector te Delft. 's Hage, bij J. Immerzeel, Jun. 1805. In 4to. 45 Bl.Met genoegen geven wij verslag van alle zodanige Uitvindingen, welke der uitbreiding van nuttige Kunsten en Wetenschappen bevorderlijk zijn, inzonderheid wanneer de eer dier Uitvindingen aan Vaderlandsche Mannen toekomt. Zelden wordt eene zaak op ééns tot volkomenheid gebragt: dit is ook hier het geval. De Heer luiscius heeft aan den Zeepeiler eene grootere volmaaktheid gegeven, dan dezelve dusverre bekomen had. De kennis van de diepten der Zeeën is voor den Natuuronderzoeker van het grootste aanbelang, om daaruit de ware gedaante der Aarde, ook op den bodem der Zee, na te speuren. Voor den Zeevarenden moet zulks van geene mindere aangelegenheid gerekend worden. De Autheur handelt, van bl. 1-25, breedvoerig voer de nuttigheid dezer kennis. Voor den oppervlakkigen beschouwer schijnt het, dat men tot deze kennis gemakkelijk konde geleid worden, wanneer men slegts eenig zwaar ligchaam, aan eene lange lijn vastgemaakt, liet zakken; de ondervinding heeft echter geleerd, dat dit niet toereikende is, dewijl men, op deze wijze peilende, plaatzen aantrof, alwaar het zakken van het gewigt, of liever van de lijn, nimmer eindig- | |
[pagina 112]
| |
de, 't welk men toeschreef óf aan wezenlijke diepte, óf aan lagere stroomen; in welk laatste geval de lijn in eene schuinsche rigting zich verwijderde. Men is dus op andere Werktuigen bedagt geweest. Het eerste derzelven wordt opgegeven door Dr. hooke, en bestond uit een vernisten houten bal, of boei, waaraan een ijzeren kogel of steen gehegt was, zodanig, dat deze ijzeren kogel of steen, op den bodem der zee komende, door de verkregene snelheid wierd afgestoten, waardoor de houten bal weder tot de oppervlakte der zee rees; en naar den verlopen tijd van dalen en rijzen, afgemeten op een seconde-uurwerk, berekende men de diepte. De onvolmaaktheid van dit Werktuig, waarvan de werking door vele omstandigheden konde verhinderd worden, heeft de Heer desagulier aangetoond, welke, benevens Dr. s. hales, in deszelfs plaats een ander daarstelde, steunende op de zamenpersbaarheid der lugt, daar zij meerder zamengeperst wierd, naar gelange het Werktuig dieper zakte, en 'er eene hoogere kolom water boven stond. Hiermede zijn echter geene Proeven in 't groot genomen; en hebben zommigen daar tegen ingebragt, dat, wanneer de lugt reeds zamengeperst was tot zekere digtheid, het verschil niet genoegzaam ware, om daaruit theoretisch de diepre der Zee te kunnen berekenen. Dit alles meende de Heer charnock te kunnen verbeteren, door het vervaardigen van een Werktuig, waarvan hij zegt, dat het voor eenige jaren reeds was uitgevonden door een verstandig Kunstwerker, greenstreet genaamd, en aangeboden aan het Genootschap ter aanmoediging van Kunsten, enz. (the Society for the encouragement of Arts, etc.); door eene Commissie van welk Genootschap hetzelve echter van de hand gewezen werd, omdat de waarde van het Werktuig niet door een reeks van Proeven, in 't groot genomen, bekragtigd was. Dit Werktuig komt het naaste met dat van den Autheur overeen, en steunt op dezelfde gronden. Wij willen de aanmerkingen, welke onze Schrijver omtrent hetzelve geopperd heeft, hier laten volgen, om daardoor den Lezer te beter in staat te stellen om over het wel slagen in de verbeteringen te kunnen oordeelen. 1o. Merkt hij op dit Werktuig aan, dat de bereke- | |
[pagina 113]
| |
ning der lengte, welke het raderwerk moet aanwijzen, meer bij veronderstelling bepaald is, dan door genomene proeven. 2o. Dat die Werktuig en boei bestaat uit eene stoffe, die door het indringen van het water kan verzwaard worden; waardoor de snelheid in het zakken aanmerkelijk kan vermeerderd, en het opkomen zoude kunnen belet worden. 3o. Dat de afstoting van het zinkstuk op zodanig eene wijze geschiedt, dat dezelve zoude kunnen missen, door de oneffenheid van den bodem der zee, of uit hoofde der sterke stroomen, en dus ook belet worden het wederopkomen der boei met den daaraan verbonden meter. En eindelijk, 4o. dat de rondgaande beweging, welke dit Werktuig door den stroom verkrijgt, niet genoeg kan te keer gegaan worden. - Alle welke gebreken de Autheur meent zich te moeten verzekerd houden, dat aan zijn Werktuig vreemd zijn. Dit Werktuig dan is op volgende wijze ingerigt. (De Lezer gelieve indagtig te zijn, dat de beschrijving, welke wij 'er hier van kunnen geven, slegts oppervlakkig zijn moet; en verwijzen wij hem, die eene naauwkeuriger beschrijving begeert, naar het Stukje zelve, waarachter zeer duidelijke figuren gevoegd zijn.) De boei bestaat uit een hol stuk koper van eene cylindrische gedaante, van weerskanten kegelvormig toelopende, en is, benevens het toebehorende, als meter enz., insgelijks uit koper bestaande, doch zonder het zinkstuk, specifiek ligter dan het water. Op deze boei is gehegt een standaard, waaraan een wimpel, om de boei, wanneer zij zich op de oppervlakte des waters bevindt, des te gemakkelijker te kunnen ontdekken. Aan de onderzijde bevindt zich de meter; deze bestaat uit twee ronde koperen platen, waartusschen zich bevindt een beweegbare molen, bestaande uit vier armen of platte wieken, waarvan de spil, door tusschengevoegde rondsels en raderen, eenige wijzers aan den gang brengt, uit welker aanwijzing men de diepte moet afmeten. Voor 't overige wordt door deze koperen platen en een' halfrondgaanden ring eene doos gevormd, zodanig dat de eene helft perpendiculair open is. Het zinkstuk bestaat uit een cylindrisch stuk ijzer, eindigende in een knop; hierdoor bevindt zich een gat, | |
[pagina 114]
| |
om den afstoter door te laten, zijnde een verlengde stang, waaronder gevoegd is een vernist houten klootje. Dit zinkstuk, benevens den afstoter, is zodanig onder aan den meter in een' daaraan gehegten hollen cylinder gevoegd, dat, wanneer de afstoter den grond raakt, van zelfs weggeschoven worden twee veeren, en opgeschoven een kegel; door het eerste wordt te weeg gebragt, dat het zinkstuk benevens den afstoter afvalt; en door het laatste, dat de molen in zijne verdere werking wordt gestuit. Bovendien heeft de Autheur zorg gedragen, dat, wanneer de bodem der zee bovenmaten modderig en zagt was, en zulks de afstoting mogt verhinderen, dit op eene andere wijze konde voorkomen worden. Hiertoe, namelijk, wordt, in plaats van het zinkstuk en den afstoter, onder aan den meter gehegt eene koperen doos, waarin eenig raderwerk, waardoor eene tusschengevoegde tang het zinkstuk, nu voorzien van eene lange ketting, ophoudt. Wanneer dit raderwerk dus afgelopen is, laat deze tang het zinkstuk los, en het Werktuig komt weder boven. Intusschen wordt nu door een bijzonder palletje, waarvan de beweging maar naar ééne zijde mogelijk is, het teruglopen van den molen belet, hetgeen in het eerste geval door het opgeschoven kegeltje geschiedde. Allezins verdient deze uitvinding lof en aanmoeding, daar een ieder gereedelijk zal toestemmen, dat dit Werktuig het volkomenste is, 't welk wij van dien aard bezitten. Het ware echter te wenschen, dat hiermede Proeven op groote diepten genomen waren; daar de Autheur alleenlijk melding maakt van eene proef op de Maas genomen, om te bewijzen, dat de afstoting, op de eerste wijze ingerigt, zeer goed gelukte op de zich aldaar bevindende kleibedding. Deze bedenking heest zijn Ed. insgelijks op het voorgaand Werktuig gemaakt, en is dus nog niet weggenomen, waarvan hij zelve zich overtuigd houdt, daar hij zijn Stukje ook, om reden der kosten van het Werktuig, heeft opgedragen aan alle zodanige Mogendheden, welke, door hunne nabijheid aan verschillende Zeeën, door talrijkheid van Schepen, en zugt om nieuwe Ontdekkingen te doen, de magt met den wil vereenigen om het noodige daartoe bij te zetten. Wat de tweede aanmerking betreft, blijkt uit het beschreven Werktuig, dat dezelve geheel is weggenomen: | |
[pagina 115]
| |
want wat het houten balletje onder aan den afstoter betrest, dit komt hier in geene aanmerking, en zoude insgelijks van ijzer kunnen gemaakt worden. Goeddeels vervalt ook de derde aanmerking; doch daar de Heer luisçius, in plaats van het zinkstuk en den afstoter, ingevalle van een' zagten grond, een ander middel, op eene zeer fraaije en min kostbare wijze, heeft aan de hand gegeven, zoo schijnt het ons toe, dat de eerste zamenstelling overtollig is; te meer, daar men, peilende op groote diepten, nimmer vooraf weet, hoe de grond gesteld zij, en men dus altijd genoodzaakt zoude zijn, de laatst opgegevene wijze te volgen. Door het agtergevoegde lijstje van de prijzen der Werktuigen, vervaardigd aan de Fabriek van den Heer j.h. onderdewijngaart canzius, te Delft, zijn wij onderrigt, dat het zinkstuk met den afstoter bedraagt de som van ƒ 5 -:-; terwijl in het laatste geval niet meer verloren gaat dan het zinkstuk (bij voorbeeld een steen) met eene ketting. De vierde aanmerking des Autheurs moet nog door proeven bewezen worden dat op zijn Werktuig niet toepasselijk is. En eindelijk kunnen wij niet voorbij, aan te merken, dat, ingevalle van zeer groote diepten, 'er nog eene zwarigheid overblijft; of, namelijk, de boei genoegzamen weerstand kan bieden aan de perzing van het daar boven staande water, welke blijkt zeer groot te zijn, uit de proef met de fles, voorzien van eene kurk, die, ofschoon met veel moeite op de fles gezet zijnde, echter door het boven staande water, wanneer zij tot zekere diepte gezonken is, geheel inwaards, en zomwijlen in den buik der fles geperst wordtGa naar voetnoot(*). Uit het reeds genoemde lijstje blijkt, dat het gansche Werktuig met al zijn toebehoren, hetgeen de hoogte heeft van ongeveer 6 voet zonder de ketting, daar de boei de breedte van 10½ duim en de meter van 15 duim heeft, beloopt de somma van 230 Gl. ‘En,’ zegt de Autheur, opdat deze kosten in 't nemen van proeven gemakkelijker zouden kunnen gedragen worden, ‘heb ik dit Werkje opgedragen aan alle zodanige Mogendheden,’ enz. Doch, vragen wij, waarom heeft zijn Ed. dan niet liever verkozen, hetzelve in eene algemeenere taal dan onze Nederduitsche, b.v. Latijn of Fransch, uit te geven? |
|