ook voor hunne verbeelding bevalliger voorwerpen wenschen.
Heeft het ook eenig nut, dat de bedriegers, bij bl. 37 en 70, juist het gewaad en geheel het voorkomen hebben van Protestantsche Geestelijken? En bedriegen wij ons, als wij zelfs hier eenige sprekende physiognomische gelijkenis menen op te merken? Het Geesten oproepen of Geesten bannen heest onder dien eerwaardigen stand immers zulke bijzondere begunstigers niet? en wij weten, wat ideae associatae vermogen; zodat men ten dezen aanzien niet te voorzichtig wezen kan.
Ware het niet beter, dat men de opheldering der verschijning van Samuel, en van de wonderen der Egyptische Tovenaars, aan een bekwamen Geestelijke overliet, wien men toch bij 't godsdienstig onderwijs der Kinderen zal willen te hulp roepen, dan dat men zo beslissend uitspraak doet over iets, dat toch zo onzeker is? Wie weet of een of ander Kind den Heere van aken niet een antwoord terug bragt, dat hemzelven nog meer zou voldoen, dan zijne gewaagde verzekering, dat deze tovenaars zekere slangen hadden afgericht om zich als staven te houden, en dat men dit heden ten dage nog kan doen?
In het voorbijgaan dit ééne nog: Wanneer een Kind een vogeltje vangen wil, rade men hetzelve, het beestje wat zout op den staart te leggen; dit moge het beproeven: het is onschadelijk spel. Maar, als men van eene Bij gestoken is, eene andere (levende?) den angel voorzichtig af te nemen, en met het beestje dan de wonde te wrijven, komt ons een weinig gevaarlijker voor. Intusschen zegt de Vader hier zo iets aan zijn Zoontje. Het kan zijn, dat een weinig versche veen aarde, op de wond gelegd, nadat de angel 'er is uitgehaald, een voortreslijk geneesmiddel is, gelijk hier mede wordt opgegeven; maar deze heeft men juist niet zo aanstonds overal versch. Doch het ware goed, dat men bij de korven een weinig ongebluschte kalk bij de hand had: een weinig daarvan, maar aanstonds nadat men gestoken is, 'er op gelegd, doet op het oogenblik de gewenschte uitwerking; dit kunnen wij bij ondervinding verzekeren.