| |
Ontwerp van een nieuw formulier van nieuwjaarswenschen.
Medegedeeld door A. Fokke, Simonsz.
Van ouds wenscht men elkanderen, op den eersten dag des Jaars, heil, zegen en voorspoed. De geest, die in deze soort van wenschen heerscht, is echter, door deszelfs onophoudelijke verspilling, sedert een reeks van Eeuwen, zoo geheel vervlogen, dat wij thans niet meer dan het zielloos ligchaam derzelven overhouden. Heil weet men haast niet meer wat het is; - zegen bemerkt men toch niet, al bezit men dien; en voorspoed is iets, dat slechts in sommige gevallen, aan weinige menschen, in dezen tijd nuttig en wenschelijk
| |
| |
zoude zijn. Evenwel behoudt men nog al geduurig dat oude Formulier, dat toch bij dagelijksche ondervinding blijkt, geene de minste kracht of beteekenis meer te bezitten. Men noemt dit, mogelijk om de ijdelheid der daad een eenigzins bevallig aanzien te geeven, met een uitlandsch zagtluidend woordjen, elkander feliciteeren; dat is, geluk toebidden, wenschen dat iemand gelukkig worde; en onder dat woord geluk begrijpt men (althans zo men onder het uitspreeken niet op iets geheel anders, zijne eigen belangen betreffende, denke) de drie hier voor reeds opgenoemde onbepaalde en enkel betreklijke termen, die, onder schijn van veel te beteekenen, en bij een schoon en brommend geluid, eigenlijk niets anders zeggen, dan: Ik kom, naar gewoonte, even als alle jaaren om dezen tijd, een kopjen Chocolaad, Koffij of een Liqueurtjen bij u gebruiken; een weinig over den Oorlog, den slechten tijd, het Courant- of Familie-nieuws praaten; eens rondzien hoe ge van daag uithaalt; mijn' nieuwen jas, rok, vest enz. eens vertoonen; mijne maag een weinig van haar stel brengen; eenige noodige zaaken verzuimen; u insgelijks eenige oogenblikken van uwe bezigheden afhouden, en u eindelijk berigten dat ik mijn' tijd verpraat en nog eenige noodige Visites (van denzelfden belangrijken aard) te doen, en ook nog eenige Kaartjens over te reiken hebbe; voorts om den last van zoodanig een' dag breed uit te meeten, en u daardoor te overtuigen, dat het waarlijk van daag niet bij mij opgekomen zoude zijn, u iets hoegenaamd te komen wenschen, ware het niet dat het Jaar nu juist van daag weder op nieuw begint, en dat een overoud
gebruik wil, dat sommige lieden alsdan in allerlei weer en wind, opgeschikt, de deur uitloopen, de Stad doorrijden of doorvliegen, en anderen weder, even zeer opgeschikt, hun met eenige ververschingen opwagten. - Zoo veele woorden nu zoude men moeten bezigen, bijaldien men het binnensmonds gemompeld, of met woorden uitgedrukte, feliciteeren regt verstaanbaar wilde maaken.
Het blijkt dus middagklaar, dat het zoogenoemd Nieuwjaarswenschen hoe langer hoe meer eene lastige, nietsbeteekenende, doch tevens kostbaare plegtigheid wordt, die, althans in dezen verlichten tijd, of geheel afgeschaft, of ten minsten op eene geheel andere wijze, onder deftige lieden en lieden van smaak, behoorde ingerigt te worden.
Ik zeg, deftige lieden en lieden van smaak, en bedoel door de eerstgenoemden de waare ongemaakt deftige lieden, en ook zulke persoonen, welke in alle hunne gebaarden, tot zelfs in hun plegtig intreeden, staatig plaats neemen, veelbeduidend pijpstoppen en omslagtig opsteeken, een zekeren uiterlijken zwier van deftigheid en aanzien aan den dag willen leggen; en door lieden van smaak, dezulken, welke in de daad een goeden en oordeelkundigen smaak bezitten, en ook zulken,
| |
| |
die, door het geduurig optrekken van den neus, over allerleije kunstvoortbrengselen van anderen, en door het partijdig uittrompetten van hunne eigene of hunner lievelingen verdiensten, een zeer verlicht en recenseerend aangezigt verkreegen hebben. Immers in den mond van al die vier soorten van lieden, welker eerste soort eigenlijk de bloem des Volks uitmaakt, en welker laatstgenoemde gaarne voor de bloem des Volks wilde gehouden worden, kan men geene nietsbeteekenende klanken meer dulden. De overige nog onverlichte hoop moge nog den ouden slender blijven volgen, tot ze ook allengs meer en meer verlicht worden; en dat moet noodzaaklijk volgen, als de fakkel der verlichting nog maar eenige jaaren zoo voort blijft schijnen, als ze nu zints een geruimen tijd begonnen is.
Maar zou 'er dan, in deze verlichte dagen, waarin ook de oude beteekenissen der woorden zoo zeer veranderd zijn, niet iets anders kunnen bedacht worden, waarmede deftige lieden en lieden van smaak, die toch alle verbeteringen het eerst dienen in te voeren, zal de groote hoop dezelve navolgen, hunne Nieuwjaarswenschen zouden kunnen opsieren?
Wel ja, waarom niet? Even gelijk de bedoeling der Nieuwjaarswenschen, zints zoo veele Eeuwen als die bij onderscheidene aloude Volken reeds gebezigd zijn, ook dikwijls onder hen naar tijd en gelegenheid veranderd is; zoo kan men die ook telkens, naar verandering van omstandigheden, weder, zo men slechts wille, eene andere gedaante geeven.
Maar om zoo iets, dat wezenlijk van eenige beteekenis zal zijn, in de plaats van het versletene en niets meer beteekenende te kunnen daarstellen, moeten wij eerst eens regt inzien, wat wenschen is, of behoort te zijn. - Wenschen is iets te willen, dat niet bestaat, welks bestaan, echter, geene onmogelijkheid insluit; of ook de voortduuring in het toekomende van een tegenwoordig bestaand goed. Wij wenschen dus, in beide opzichten, een' ander' dat gene toe, wat hij niet bezit, wijl toekomende bezittingen insgelijks onder de ons tegenwoordig ontbreekende goederen gerekend kunnen worden.
Eer wij dus eene opgave ter verbetering der gewoone wenschen waagen, zullen wij het ijdele en onbruikbaare der tegenwoordige ter loops aanwijzen. - De Nieuwjaarswenschers hebben tot hiertoe, door elkanderen veel heil, zegen en voorspoed in het Nieuwe-jaar en veele jaaren na dezen toe te wenschen, zeeker bedoeld eene voortduuring van al dat wenschelijke, als naar gewoonte; het was dus jaarlijks slechts eene inhuuring van het geluk, dat men genoot, voor zoo veele jaaren, als men onder het woord veele verstond. Immers men kan niet onderstellen, dat het eene toewensching van een niet bezeten en ontbreekend goed kan zijn geweest; alzo, dat zo zijnde, alle de gewenschten in het tegengesteld
| |
| |
geval van heil, zegen en voorspoed zouden hebben moeten verkeeren, naamlijk rampzalig, vervloekt en elendig zijn geweest, wijl 'er geen midden tusschen deze twee uitersten is, daar een weinig heil boven o reeds heil, maar ook een weinig heil onder o reeds onheil is. - 'Er waren voorts sommige zeer milde lieden, die, zeekerlijk om niet te dikwijls, en vooral niet te min te wenschen, elkanderen in ééns, geen bepaalde zaaken, als heil, zegen en voorspoed, in een bepaalden tijd, naamlijk veele jaaren na dezen, maar al wat wenschelijk is, al wat iemand gelukkig kan maaken voor Tijd en Eeuwigheid, niet alleen voor hun persoon, maar, of dit nog niet genoeg ware, ook voor hunne famielje, toewenschten. Het ongerijmde van deze redenlooze taal, die ook, zonder eens te letten wat men zegt, uitgesproken, aangehoord en beäntwoord werd, valt terstond in het oog, als wij slechts naargaan, dat een wezen, dat alles geniet, wat wenschelijk is, alles, wat hem voor Tijd en Eeuwigheid gelukkig maaken kan, in de daad een God zoude moeten zijn; en zelss een God, die de Goden der Heidenen in geluk te boven zoude streeven, wijl geen derzelven, als men hunne Mythologie naargaat, alles genoot, wat hem, geduurende zijn verblijf op Aarde, of op den Olymp, gelukkig maaken kon. Zelfs de Opperste dier Goden werd door de Titans van den Olymp verdreeven, en zworf met zijne geheele famielje op aarde, in eene soort van ballingschap, door Egypte; zonder nu van de rampen en ongenoegens, welke het overig Godental bejegend zijn, te
gewaagen. Zoo ver waren de Ouden van een volkomen gelukstaat in dit Leven te erkennen, dat ze ook hunne Goden daarvoor niet vatbaar hielden.
Hieruit nu blijkt ten duidelijksten, dat de tot heden toe gebezigde Formulieren van Nieuwjaarswenschen, wel ingezien en derzelver mogelijke beteekenis ontwikkeld zijnde, in den mond van destige lieden en lieden van smaak, die toch gaarne eenigen nadruk en kracht van beteekenis aan aile hunne woorden, en inzonderheid aan hunne uitdrukkingen bij plegtige gelegenheden, willen hechten, ten eenemaal onnut en onbruikbaar geworden zijn; waarom zij thans, de onbeduidendheid der gewoone Formnlieren reeds beginnende in te zien, hunnen pligt omtrent elkanderen, als door een coup de desespoir, betrachten door het toezenden van een Kaartjen, 't welk men, op de eene zijde, met zijne naamteekening gesanctioneerd heeft, opdat de lieden, aan welken men het zendt, zelve, op de andere zijde, het geen zij verlangen, of dat hun voor hunne eigene betrekkingen als wenschelijk voorkomt, zouden kunnen schrijven. Men geeft hun dus, met andere woorden, Carte blanche, en wil daarmede, onder persoonen van gelijken stand, en die niet van elkanderen afhangen, zoo veel te kennen geeven, als: Houdaar Vriend! ik ben 'er meê verlegen, wat ik u
| |
| |
wenschen zal: zet daar, in 's Hemels naam, maar op, wat ge verkiest; dan ben ik 'er af! - Maar met betrekking tot zijne meerderen wil zoo een Kaartjen zoo veel zeggen, als: Mijn Heer! ik ben op den 1sten Januarij aan uw deur geweest: gedenk mijner! enz.
Dat dit echter een zeer onwelleevend en onwelvoegelijk gebruik is, zal ieder, die den aard der zaake en het groot belang, dat waare en oprechte Vrienden in elkanders welzijn moeten stellen, doordenkt, gereedelijk moeten toestemmen. Het is in zoo verre wel waar, dat elk, in dezen tijd, zoo veele oprechte en waare Vrienden heeft, dat het ondoenlijk is, dezelven allen op één dag, en wel zoo kort een dag als de 1ste Januarij oplevert, te kunnen gaan zien, en elk' derzelven in het bijzonder zijne oprechte wenschen te betuigen, wijl daartoe de 21ste Junij zelfs niet toereiken zoude: doch men konde, in plaats dier stomme Kaartjens, de Drukpers te baat neemen, en hun elk eene gedrukte Circulaire met allerleije bruikbaare wenschen toezenden; ten einde zij daaruit zelve konden kiezen, welke hun, in hunne bijzondere betrekkingen, zouden kunnen dienen. Het gebruiken van Kaartjens konde men overlaaten aan lieden, die alleen ééns 's jaars zich aan de huizen hunner Patroonen vertoonen, om dezelven hunne belangen te herinneren, en die bij deze gelegenheid zichzelven een goed gevolg van hunne boodschap wenschen. Zelfs in dat geval beäntwoorden ze nog slechts gebrekkig aan het oogmerk eener jaarlijksche hulde, wijl de Patroonen nog onzeeker zijn, of hunne Clienten wel zelve de moeite genomen hebben, om ze bij hen aan te reiken. Maar voor belangelooze betuigingen onder goede Vrienden is volstrekt eene Circulaire noodig. Welaan! laat ons zien, of 'er ook zoodanige Nieuwjaars-Circulaire te ontwerpen ware. Wij hebben toch nu nog een jaar tijd, om dezelve naar behooren te beschaaven, en het gebrekkige te verbeteren. Zie hier bij voorraad een ruuw Ontwerp:
Geachte Vriend!
Daar het Jaar nu weder op nieuw begint, en wij ons leven in zoo veele vakken, als hetzelve jaaren behelst, verdeelen, zoo dagt mij, wijl het te lastig valt, om de wenschen, die ik alle oogenblikken voor uw welzijn doe, u ook alle oogenblikken te komen berigten, dat het best ware, dezelven alle op te gaaren, ten tijd en wijle UEd. eens zonde vaceeren om dezelven alle tevens te ontvangen; en daar het gebruik dit oogenblik, uit hoofde van ons aller dagelijksche bezigheden, op den eersten dag des Jaars bepaald heeft, ontvangt UEd. ze hier alle te samen. Kies 'er uit, welke u het best voegen en meest aanstaan; ze zijn alle van harten gemeend. Ik heb ze in twee Hoofdrubrieken verdeeld, waarvan een de ziel en een het ligchaam betreft. Voorts verblijve ik, na betuiging van oprechte toegenegenheid, enz.
| |
| |
Wat betreft de ziel, wensch ik u van harten toe:
1o. Bedaardheid in alle voorkomende omstandigheden.
2o. Tevredenheid met uwen staat, en het groot geluk van oordeelkundige vergelijking der onderscheidene trappen van geluk, en daaruit voortvloeijend overtuigend besef, dat gij niet op den laagsten trap staat.
3o. Een algemeen overzigt van nuttige kundigheden, en doorgaanden lust tot onderzoek van het nuttige en goede.
4o. Onderdrukking van alle laage en verdrietige hartstogten; nijd, wangunst, toorn, enz.
Wat het ligchaam aangaat:
1o. Gezondheid.
2o. Maatigheid in spijze en drank.
3o. Afkeer van weelde.
4o. Gestadige oefening, vlijt en naarstigheid.
Zie daar een algemeen Formulier van in de daad voor alle menschen wenschelijke zaaken, en die niets overdrevens, onmogelijks of onverstaanbaars in zich bevatten.
Wil men bepaald op zekere bijzondere beroepen en omstandigheden zinspeelen, dan zoude men 'er, voor de navolgende Hoofdberoepen, nog wel een Postscriptum onder kunnen schrijven; als voor
Den Geleerde: gezond oordeel, goeden smaak, billijke en onpartijdige Recensien zijner Werken.
Den Krijgsman: moed, vernuft, bescheidenheid.
Den Koopman: doorzigt, voorzigtigheid, zuinigheid, goede trouw, arbeidzaamheid.
Den Landman: gunstig weder, vruchtbaarheid en zuinige beteeling zijner akkers.
Den Zeeman: voordeelige reizen en behoude landing.
Wil men in zijn Formulier, ten besluite, nog eenige algemeene, de geheele Natie betreffende, wenschen vlechten, daartoe zouden deze of dergelijke kunnen strekken:
Eene algemeene doorbreeking van de waare verlichting, die het algemeene heil des menschdoms ten gevolge heeft.
De verbroedering der Natien door Koophandel en Zeevaart.
De vernietiging van valschen roem, baatzucht, overheersching, geweld, roof en moord.
Een bestendigen algemeenen Vrede.
De algemeene en bijzondere aanneeming en opvolging van het heilzaam gebod: bemint uwen naasten!
Weet iemand, zoo bij de hier voor opgegeevene bijzondere, als bij deze laatste algemeene wenschen, nog iets te voegen, hij plaatze het slechts waar het behoort.
Vindt men echter noodig, een of anderen Namaag, of bijzonderen Vriend, in persoon te gaan zien, dan kan men alle de hier boven in het bijzonder voor ziel en ligchaam opgenoemde wenschen in deze twee woorden samentrekken:
verstand en gezondheid! |
|