Pis eene donkerer, bruiner en dikmaals zwarte kleur hebben, en haar reuk zal stinkende zijn, even gelijk de Pis van een gezond mensch is, wanneer men dezelve lang heeft laaten rusten, vooral op eene warme plaats. Indien derhalven de Pis, in 't oogenblik als zij geloosd wordt, reeds een stinkenden reuk heeft, indien zij donker bruin is, moet men 'er uit besluiten, dat de vogten des lichaams zeer ontbonden zijn, en ten bederve overhellen.
Indien, door eenigerlei toeval, een der zamenstellende deelen der vogten vermeerderd is; indien de afscheiding van een gedeelte, 't welk, schadelijk of onnut voor het lichaam zijnde, daarvan moest afgezonderd worden, worde opgehouden, bij voorbeeld, het zweet; of indien vogten, tot andere werkingen bestemd, bij voorbeeld, de gal, in het bloed overgaan: volgt 'er noodzaakelijk uit, dat de hoeveelheid der zamenstellende deelen van het bloed, en gevolgelijk ook de Pis, zal veranderd worden, en de Pis andere kleuren en andere hoedanigheden zal aanneemen.
Van hier, wanneer het zweeten wordt opgeschort, althans indien de stoffe zich niet op een ander deel werpe, dat 'er overvloedige, klaare en heldere Pis zal ontstaan.
Indien de gal zich met het bloed vermenge, zal de Pis, ondersteld zijnde dat de gal in een gezonden staat is, saffraankleurig worden; groen of zwart zal zij worden, indien de gal bedorven zij.
Indien de Pis troebel en helder bruin is, geeft zij te kennen, dat de werkingen des lichaams gestoord zijn, en dat haare afscheiding niet op de voegzaame wijze kan geschieden. Deeze Pis, omdat zij naar die der dieren gelijkt, draagt den naam van urina jumentorum.
De Pis alleen kan nooit iet stelligs bewijzen; andere toevallen der ziekte moeten bevestigen, 't geen de Pis heeft doen vermoeden; en men handelt verkeerd, wanneer men eerst de Pis en daarnaa de andere toevallen der ziekte onderzoekt. En indien de Arts de onzekere teekens der Pis voor voorbeduidzels der ziekte neemt, kan de zieke, van zijnen kant, dit als een zeker teeken beschouwen, of van de onkunde, of van de kwaade trouwe van zijnen Arts.
Ten bewijze van mijne stelling zal ik slegts één voor-