Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijStaat van Godsdienst en Zeden.Men zou zich kunnen verbeelden, dat de inwooners van eene Stad, die, zints zoo veele eeuwen, het middenpunt van den Katholijken Godsdienst geweest is, die door Priesters opgevoed en bestuurd worden, en op hunne eigen kosten een heirleger Monniken onderhouden, het godsdienstigste, vroomste en deugdzaamste, of het bijgeloovigste en dweepagtigste volk van den aardbodem zouden weezen; doch de waarheid der zaake is, dat zij geen van beiden zijn. Het gemeene volk onderscheidt zich zoo min door de godsvrugt als door de dweepagtige geestdrijverij, die men zou | |
[pagina 653]
| |
kunnen verwagten het gevolg te zullen weezen van den weldaadigen invloed, of van het misbruik, van den Godsdienst. - Door alle rangen en klassen regeert inderdaad het godsdienstig bijgeloof met eene overheerende kragt; doch, zints eenigen tijd, is het van geen onaanzienlijk gedeelte zijner heerschappije beroofd geworden, door de trapswijze inkruipingen des ongeloofs, waarvan de Omwenteling, toen elkeen het durfde waagen, in zijn echt karakter ten voorschijn te treeden, veele treffende voorbeelden opleverde. Zoo verre is 't 'er af, dat overbodige godsvrugt of dweeperij een onderscheidende trek in het karakter des Romeinschen volks zijn zoude, dat ik, integendeel, zou beweeren, dat 'er weinig Katholijke landen zijn, alwaar minder strenge godsvrugt, of minder dweeperij, dan te Rome, de overhand heeft. De Duitsche Katholijken, bij voorbeeld, de Beijersche of Zwabensche, de Zwitzersche, de Tijrolsche, stellen ongelijk grooter belang in de waarneeming van hunne godsdienstpligten, dan de Romeinsche; en het Napolitaansche graauw heeft van de uitwerkzels van dweepzieke woede blijk vertoond. De verwarringen, welke de uitbarsting van hetzelve, voor een oogenblik, ook te Rome heeft aangerigt, waren onbeduidende, en de geen opgang maakende uitwerkzels van de heimelijke laagen der Priesteren, die genoodzaakt waren, alle de kunstenarijen, die ten hunnen believe stonden, te werk te stellen, met oogmerk om hun doel te treffen. Indien de Fransche Regeering een plan gehad hadde om het Katholijke Geloof te hervormen, of de vrije oeffening van den openbaaren Eerdienst te verbieden, minder tegenstands zou zij te Rome, dan in andere Katholijke landen, ontmoet hebben; inzonderheid indien zij gezorgd hadde, het volk in haar plan over te haalen, door eene weezenlijke verbetering van deszelfs tijdelijken toestand. Met onverschilligheid aanschouwde het volk het vertrek van pius den VI uit Rome; het spotte met de opsluiting der Kardinaalen in het Klooster der Boetvaardige Magdalena; en het verheugde zich, toen de Regeering duizende vreemde Priesters en Monniken uit de Stad zondt: want al lang hadt het den last gevoeld van het onderhouden van deeze luije en nuttelooze ledigloopers. De onverschilligheid der Romeinen omtrent de Pauslijke Regeering, onder omstandigheden, die, in andere landen, de vonken der dweeperije in lichter laaije vlamme deeden uitslaan, laat zich niet moeijelijk verklaaren. De beduizelende nimbus van heiligheid, die, op eenen afstand beschouwd, het Opperhoofd en de aanzienlijksten der Roomsche Kerke omringt, verdwijnt, op een korter afstand gezien. - Te veel gelegenheids heeft de Romein, en is te zeer gewoon, in zijne Paussen, wanneer zij niet, met de waardigheid van hun hooge- | |
[pagina 654]
| |
priesterlijk ampt bekleed, in 't openbaar verschijnen, niets meer dan bloote menschen te aanschouwen, en alle hunne daaden onbelemmerd te bespieden. Hij kent het dagelijksche leeven der Kardinaalen, Kerkvoogden, Priesters en Monniken; en deeze zijn niet altijd zoo voorbeeldelijk en zoo stigtende, dat zij den man den eerbied, aan zijn beroep verschuldigd, bezorgen: integendeel wordt het laatste te dikmaals verzwakt, door de verachting, die zij verwekken. Pasquin, de vermaarde Zedemeester van het hedendaagsche Rome, die, zints etlijke jaaren, geheel tot zwijgen is gebragt, liet voormaals de geesselroede op den heiligen Vader even stoutmoedig, als op de schaamtelooste messalina, nederdaalen. Veele ergerlijke berigten, de Paussen en de Kardinaalen betreffende, worden onder het volk verspreid; wel weet hetzelve, dat een onheilige geest dikmaals in het Conclave is doorgedrongen; het is onderrigt omtrent alle de kuiperijen, kunstenarijen en anekdoten, tot welke de verkiezing van Paussen aanleiding heeft gegeeven; en deeze verschassen hetzelve geen klein vermaak. Zelfs het plompste graanw (en die benaaming laat zich niet op de inwooners van Rome toepassen) heeft ten langen laatste gevoel van de onderdrukking zijner Regenten, wanneer het de gewoone paalen overschreedt. Dit gevoel was kragtdaadig verwekt, geduurende de laatste jaaren van het Pausschap van pius den VI, in welke de toestand des volks zodanig was verërgerd, dat eene hervorming de vuurige en algemeene wensch was. Geen wonder, derhalven, dat het Romeinsche volk niet slegts de bedaarde aanschouwer van het overhoopwerpen van zijn Regeeringsbestuur was geworden, aan welk het alleen door gewoonte, en niet door genegenheid, was verknogt, maar zich ook in stilte verheugde over de vernederingen, welke eenige Kardinaalen, en de Nipote ('s Panssen Neef) ondervonden, die, het voornaamste werktuig van 's volks onderdrukkinge zijnde, 't meest bloot stondt. Geen wonder, indien, bij zulk eene gezindheid, de geheele toestel van wonderwerken, ommegangen, en vastenspredikatien - indien het ten toon stellen der heiligste Reliquien, de plegtige wijding der vaandelen, onbekwaam waren om een vonk van geestdrijverije onder het volk te doen ontbranden, wiens boezem de aanblikkende hoop op eene verbetering in zijnen toestand, door de verwagte verandering, voedde. Van hier dat het volk van Rome, zonder den Franschen gunstig te zijn, of met der daad na eene Omwenteling te verlangen, in 't eerst, evenwel, daaraan geenen weerstand boodt. Het wenschte om eene verbetering in zijnen toestand, en zou, in de eerste opbruisschingen zijner vreugde, gaarne, niet inderdaad zijnen Godsdienst, maar eenen Paus hebben opgeofferd, welken het reeds voor- | |
[pagina 655]
| |
lang moede was, te gader met zijne Kardinaalen, Priesters en Monniken, en zou met zijne Predikers zich vergenoegd hebben. Dit niettegenstaande is het Romeinsche volk niet minder sterk verkleefd aan zijnen Godsdienst, of liever, aan 't geen zijne Priesters voor Godsdienst uitventen - deszelfs uitwendige plegtigheden. Aan het waarneemen van deeze wordt een groot gedeelte van den dag gewijd, en zelden loopt 'er eene week voorbij, waarin niet het Feest van ten minste éénen Heilige wordt gevierd. De openbaare Eerdienst, vooral op groote feestdagen, wordt verrigt met al de bedwelmende pracht en luister, die alleen kan verwagt worden in de verblijfplaats van den Pontifex Maximus der Katholijke Kerke; maar, helaas! zoo wel aan de zijde der Priesteren als van het volk, met die werktuigelijke onverschilligheid, welke het onfeilbaar gevolg is der onophoudelijke herhaalinge der zelfde plegtigheden. Aan die plegtigheden, intusschen, is het volk gehegt; zij zijn tot eene hebbelijkheid aangegroeid, welke het niet kan afleggen, omdat zij het ledige van deszelfs werkelooze gemoederen zoo voegzaam aanvullen; en de geheele godsdienstige opvoeding der jeugd (indien de waarneeming van zekere werktuigelijke pligten, en de herhaaling van zekere formuliergebeden, opvoeding mag heeten) strekt eeniglijk, door gewoonte, om deeze oeffeningen onvermijdelijk noodzaakelijk te doen worden, zelfs in eene zeer vroege jeugd. Daarenboven zijn alle godsdienstige feesten tevens heilige dagen voor het volk, en als zoodanig aan ledigheid en vermaak gewijd. Van hier dat het volk deeze bijkomende beweegreden heeft om zijnen Godsdienst te beminnen, omdat dezelve van het drukkend juk van den arbeid hetzelve zoo dikmaals ontlast, en der zucht tot ledigheid begunstigt. De verregaande gehegtheid van het Romeinsche volk aan zijne godsdienstige feesten, enkel uit zucht tot ledigheid, kan, onder andere, hieruit blijken, dat het voortgaat in het vieren van feesten van Heiligen, die door den laatstvoorgaanden Paus zijn afgeschaft, en die, omdat de intrekking van het papieren - geld omtrent den zelfden tijd voorviel, feste demonetate genoemd worden. De beweegreden tot die afschaffing was, om, ter zaake van den geklommen prijs van alle leevensnoodwendigheden, aan de arbeidende standen een grooter getal dagen te bezorgen om den kost te kunnen winnen. Dit niettegenstaande zijn alle winkels, op die dagen, even als voorheen, geslooten; en indien iemant werke, wordt hij van zijnen buurman als een slegt Christen beschouwd, of, zoo als het thans wordt uitgedrukt, als een Giacobino. Indien deeze gehegtheid aan de waarneeming van uitwendige plegtigheden, en het geloof aan de fabelen der Priesters, | |
[pagina 656]
| |
zucht voor den Godsdienst mag heeten, dan voorwaar is het gros des volks te Rome in den hoogsten graad godsdienstig. Maar indien deeze benaaming worde opgevat, als insluitende een sterken aandrang der ziele om zich toe te leggen op godsdienstige denkbeelden en gevoelens, en een godvrugtig leeven, aan dien aandrang beantwoordende, zullen die hoedanigheden, ondanks alle zijne godsdienstige werkzaamheden, in het karakter des volks vergeefs gezogt worden. Gelijk de Romeinsche Priester zijnen post als een ambagt of handwerk beschouwt, zoo beschouwen de leeken den dienst van God als een dagwerk, 't welk zij niet mogen verzuimen, doch waaraan zij geene reden hebben verder te denken, naadat het eens is afgedaan. Zij verbeelden zich, goede Christenen te zijn, indien zij dagelijks de Mis bijwoonen, op hunne Roozekranzen een zeker getal gebeden prevelen, aalmoezen doen, op de vastendagen zich van dierlijk voedzel onthouden, biegten, en, op gezette tijden, de Communie onderhouden. - Hoe weinig deeze soort van Godsdienst de zedelijkheid bevordere, wijzen de zeden des Romeinschen volks genoeg uit. Nergens is de Mensch tot dieper vernedering en slordiger zinnelijkheid dan hier gedaald, alwaar de opvoeding in de hoogste maate verwaarloosd wordt; alwaar onbeschoftheid en bedelarij door den Godsdienst geheiligd worden: alwaar de geregtigheid van beschermingen afhankelijk is; alwaar de moordenaar, de dienaars eener slappe Politie ontkomen, bij de altaaren, of in de paleizen der grooten, eene veilige wijkplaats vindt, en zich van de schuld zijner euveldaad ontheven waant, indien hem een Priester absolutie geeve. Indien het mogelijk ware, het zedelijk gevoel geheelenal uit de harten der menschen in gezellige zamenwooning uit te rooien, al voorlang zoude het uit Rome gebannen geweest zijn. Inderdaad, de Romein bezit geen denkbeeld van waare zedelijkheid - van de belangelooze betragting der deugd om haar zelver wille. Bij hem is regtvaardigheid een wettisch bedwang; eerlijkheid een pligt van voorzigtigheid, welken hij tot zijn eigen bijzonder belang volvoert, en zonder aarzelen schendt, wanneer hij verwagt dat bedrog meer voordeels zal aanbrengen; en werken van weldaadigheid zijn een geleend goed, 't welk met de eeuwige vreugde van het Paradijs wederom zal betaald worden. Niettemin zoude het Romeinsche volk niet slegter zijn dan die van andere landen: want de zedelijke opvoeding wordt allerwege maar al te zeer verwaarloosd. De aangeborene beschaaving, die, te midden van het diep bederf zijner zeden, zich als de grondslag van deszelfs karakter laat onderscheiden, en zijne leevendige, medelijdende aandoenlijkheid, zouden, waarschijnelijk, het gebrek eener betere zedelijke en godsdienstige opvoedinge vergoeden, indien het slegts onder eene beter Regeering stondt. Aan de | |
[pagina 657]
| |
Pauslijke Regeering alleen, aan haare ellendige bediening der geregtigheid, aan haare aanmoediging van werkeloosheid, haare verwaarloozing van alle soorten van nijverheid, haare slapheid, haare traagheid, haar eigenbaatig stelzel van onderdrukkinge, op de zwakheid en verdorvenheid der menschelijke natuure gegrond - moeten alle de gebreken des Romeinschen volks worden toegeschreeven; zijne zucht tot ledigheid, zijn afkeer van werken, zijn mangel aan nijverheid, zijne geneigdheid tot beuzelarij, zijne bloeddorstige geaartheid, zijne armoede, in één woord, zijne verbastering, natuurlijke zoo wel als zedelijke. | |
Huislijke Leevenswijze.Het huislijk bestuur en leevenswijze van den gemeenen Romein is zeer onderscheiden van die van meer noordelijke landen. Het zagte klimaat van Italie, 't welk de somme der leevensnoodwendigheden merkelijk verkleint, is de hoofdoorzaak van dit verschil; de huizen zijn daarmede overeenkomstig gebouwd. Zoo hebben, bij voorbeeld, de wooningen van het gemeen veelal geenen gang, maar van de straat komt men onmiddelijk in het woonvertrek. De laagste verdieping gelijkvloers, die doorgaans door lieden van de laagste klasse bewoond, of tot werkplaatzen van handwerkslieden wordt gebruikt, heeft, gemeenlijk, geene vensters, maar het licht komt door de opene deur, of door een ijzeren traliewerk boven dezelve. Dewijl eene strenge koude in den winter zeer zeldzaam is, en zelfs dan zelden tot het vriespunt klimt, zijn alle de hulpmiddelen, waarvan de noordelijke volken zich tegen de koude bedienen, hier noodeloos. Om de zagtheid van het klimaat, kan de Romein, bijkans den geheelen winter, in de opene lucht leeven: van hier dat hij zeer weinig werks maakt van huislijke gerieflijkheden, of van inwendige zindelijkheid en versiering van zijne wooning; zoodat de huisvesting van den gemeenen Romein voor die van het gemeene volk elders verre moet onderdoen. Eene groote bedstede zonder gordijnen, bestaande uit eenige weinige bossen stroo en een matras, en waarin gemeenlijk het geheele gezin bijeen slaapt, een kast, een tafel, eenige stoelen, en een kleine voorraad van keukengereedschappen, allen oud en voor halfsleeten gekogt, maaken al het huisraad uit. Kagchel of schoorsteen behoeft de Romein in zijne wooning niet. Een wollen mantel (waarvan zelfs de geringste Romein niet ontbloot is) is een genoegzaam dekzel tegen de koude; en de vrouwen draagen een komfoor, waarmede zij aan de deur zitten, uit de vensters uitkijken, op de straat wandelen, 't welk, den geheelen winter door, nimmer uit haare handen is, en, als haar onafscheidbaare medgezel, marito (Man) heet. Zelfs neemen de | |
[pagina 658]
| |
mannen de toevlugt tot het zelfde middel tegen de koude: zonderling schijnt het in 't eerst den vreemdelingen, lieden van allerlei standen, zelfs Krijgslieden, 's winters met komfooren en 's zomers met waaijers in de handen te zien loopen. Van zonneschermen, daarentegen, welke hier zoo noodig zijn, maakt men hier geen gebruik. Zoo eenvoudig als zijn huisraad is ook de Tafel van den Romein. Het klimaat zelf gebiedt hem de maatigheid, en geen zwaar werk noodzaakt hem tot bijzonder kragtbetoon. Daar een gemeen Romein eenen geheelen dag genoeg aan heeft, zou voor een Boer in Neder-Saxen of Westphalen naauwelijks voor een ontbijt kunnen toereiken. Niemant heeft in zijn huis eenigen voorraad van leevensmiddelen, maar koopt elken morgen spijze voor den dag. Volgens het Romeinsch gebruik, wordt een groot gedeelte van huislijke diensten, welke, in andere landen, de vrouw voor haare rekening heeft, hier door den man verrigt. Ieder burger, die niet naar den stijl leeft, dat is, die geene bedienden houdt, gaat elken morgen ter markt, eer hij aan zijn werk gaat, om vleesch en groenten te koopen, die hij vervolgens gereed maakt en op de tafel brengt, terwijl de signora sposa te bed ligt, of werkeloos zit, zonder zich met eenige huislijke bezigheden te bemoeien. Weinige vrouwen leeren den pot kooken of een hemd naaien. De huislijke bezigheden eener echte Romeinsche vrouw houden, nagenoeg, den volgenden gang: - zij staat laat op, kijkt een nur lang in 't rond uit het venster, zwaait in den zomer den verkoelenden waaijer, draagt in den winter den marito, schrijft eenen minnebrief, houdt een praatje met haare buurvrouwen, 't welk gemeenlijk over haare amori loopt. Natuurlijk mag men onderstellen, dat 'er op deezen regel veele uitzonderingen vallen, vooral onder de laagere standen; maar die bemoeijing met, en achtgeeving op, het huisbestuur, welke voor rekening van onze vrouwen en dochters komt, zou hier onder de besten vergeefs gezogt worden. De tafels der Grooten zijn, in vergelijking gesproken, zeer schraal. Zelden ontmoet gij 'er meer dan soup, vleesch, gekookt en gebraaden, groenten, en een naageregt van kaas en fruit, zelfs op de tafel van een principe. 's Avonds maakt salade met eijeren, of fruit met brood, het geheele cena uit. Geduurende de zomermaanden maakt de Romein in vier-en-twintig uuren twee nachten. Zoo drukkende en verslappende is de hitte over dag, dat de lichaamskragten door onafgebrokene inspanning geheel zouden worden uitgeput: de nachten, daarentegen, zijn koel en verfrisschende. Van hier dat niemant in de smoorheete naamiddaguuren werkt. Van één tot vier uure zijn alle winkels geslooten; allen spoeden zich om rust te genieten; de straaten zijn, in dat tijdverloop, zoo ledig en stil als bij nacht. Naadat de zwaare hitte voorbij is, hervat | |
[pagina 659]
| |
elk zijn werk. Tegen het vallen van den avond begeeven zich de inwooners op de straaten en na de openbaare wandelplaatzen, of zitten voor hunne huizen, om de aangenaame koelheid te genieten. De Corso krielt van menschen tot middernacht; benden vrolijke Zangers en Citerspeelers kuieren langs de straaten, om hunne goede bekenden of minnaaressen op eene serenade te onthaalen. Hier, zoo wel als doorgaans in Italie, is men gewoon, naakt te slaapen. Hoe onverschillig deeze gewoonte, door de hitte van het klimaat ingevoerd, op zichzelve moge schijnen, geen kleinen invloed heeft dezelve op de denkbeelden en zeden, de laatste van welke, in zoo verre de betrekkingen tusschen de sexen en de vrouwelijke zedigheid aangaat, hier veel vrijer zijn dan in het Noorden van Europa. Eene voornaame oorzaak deezer vrijheid schijnt te zijn, dat het oog aan het gezigt van het naakte beeld hier meer gewoon is. Hoe veelen, vooral onder de schoone sexe, zijn 'er niet onder ons, die nooit een naakt menschelijk lichaam gezien hebben, en, door overmaate van zedigheid, zich zelfs schaamen, haar eigen lichaam te zien! - Hier, daarentegen, alwaar niet slegts enkele persoonen, of man en vrouw, maar ook ouders en kinderen, te zamen naakt in één bed slaapen, alwaar elk, van zijne kindsheid af, gewoon is, niet slegts zichzelven, maar ook anderen zonder kleederen te zien, worden de zintuigen aan het zien van naaktheid zoodanig gewoon, dat dezelve noch met die verregaande zedigheid vermijd, noch zoo zorgvuldig wordt bedekt, als in eenige andere landen. De halfnaakte straatbedelaars, die het kuische oog onzer vrouwen zouden ergeren, worden door de Romeinsche Dames zonder de minste schuwheid beschouwd, welk een afzigtig schouwspel zij gemeenlijk opleveren; en de naakte beelden in de standbeelden en schilderijen, die de verbeelding of de zinnelijke gewaarwordingen van hun, voor wien zulk een gezigt nieuw is, zoo ligt doen ontvlammen, maaken geen meer indruks op de inwooners van Rome, 't zij mannen of vrouwen, dan gekleede beelden; van der jeugd af zijn hunne oogen daaraan gewoon. Bij ons zou eerder eene vrouw aan eenen man eene gunst toestaan, dan het gezigt van haare ongedekte bekoorlijkheden; en ouders zouden hunne dochter voor onteerd houden, indien zij haar persoon voor een mans oog blootstelden. Integendeel zou eene jonge Romeinin meer gevleid dan verstoord worden, indien een kunstenaar het gezigt van haare gestalte tot zijne studie verzogt, en zou 'er, misschien, uit loutere inschikkelijkheid, in bewilligen. Niet zelden gebeurt het hierom, dat arme lieden, wien de fortuin eene mooie dochter heeft geschonken, een onschuldig voordeel met haare bekoorlijkheden doen, en, om een klein loon, kunstenaaren veroorloven, uit haare gestalte het naakt te bestudeeren. Zoo weinig strijdt die | |
[pagina 660]
| |
gewoonte tegen de kieschheid, en is, eeuwen lang, zoo gemeen geweest in deezen zetel der naabootzende kunsten, dat de goede naam van een meisje, welks gedrag, in andere opzigten, niet berispelijk is, 'er niet door lijdt. In zulke gevallen verzelt, gemeenlijk, de moeder haare dochter bij den kunstenaar, en houdt de wagt over haare onschuld. De groote vrijheid met opzigt tot de betrekkingen tusschen de sexen, die, in 't eerst, den vreemdeling zoo sterk in 't oog loopt, is, inderdaad, minder schadelijk voor de zeden, dan men zou denken: want de denkbeelden van welvoegelijkheid verschillen in alle landen. Eene Romeinsche Dame is veel opener in de uitdrukking van haare denkbeelden en gewaarwordingen, dan onze zeden zouden veroorloven: doch zij heeft niet meer kwaad in 't hart, dan onze vrouwen met meer agterhoudendheids. Wanneer, bij voorbeeld, eene moeder aan iemant, die haar bezoekt, verhaalt, dat haare dochter verliefd, en krank van liefde is; wanneer een jong meisje openhartig erkent, dat zij na een man verlangt; wanneer eene vrouw, op de vraag na haare gezondheid, in een gezelschap van ongehuwde lieden, antwoordt, dat zij, zints eenigen tijd, zich zwanger bevindt, en de toevallen van haaren toestand beschrijft, of de omstandigheden verhaalt, die met de geboorte van haar laatste kind gepaard gingen, enz. treft die openhartigheid alleen den vreemdeling, doch geenzins den inboorling, die dagelijks de zelfde onderwerpen eveneens hoort behandelen. Men neemt geene kennis van de tegenwoordigheid van kinderen, en nog minder worden zij in eene andere kamer gezonden, zoo als bij ons; door welk onoordeelkundig gebruik hunne nieuwsgierigheid gemeenlijk nog meer gewekt wordt. Van hier dat te Rome de kinderen al vroeg kundschap draagen van de geheimen der sexen. Geen verder nadeeligen invloed heeft dit op hun zedelijk karakter; en de heimelijke ondeugden, die de meestbeloovende lichaamskragten in den knop verstikken, zijn hier veel zeldzaamer dan bij ons. Jonge meisjes worden hier tot aan haar huwelijk zeer streng bewaakt, en de gemeenschap tusschen de sexen is meer bepaald dan bij ons. Een meisje mag niet buitenshuis gaan, dan in gezelschap van haare moeder of eener bloedverwante, noch durft zij met eenen jongman spreeken, dan in tegenwoordigheid van haare ouderen. Misschien dienen deeze behoedmiddelen ter bewaaringe van de natuurlijke onschuld haarer dochteren; doch ze zijn geen borg voor de zuiverheid haarer harten. Genoeg meenen doorgaans de ouders gedaan te hebben, indien zij de wagt houden, dat haare dochter de bloem haars maagdoms ongeschonden aan haaren toekomenden echtgenoot levert; maar of de verbeelding zuiver en het hart onbedorven zij, is niet een voorwerp van veel bekommeringe. | |
[pagina 661]
| |
Rijke lieden, die van deeze moeijelijke taak wenschen ontlast te worden, plaatzen veelal hunne dochters, met haar tiende of elfde jaar, in een klooster, alwaar zij van de waereld afgezonderd leeven, onder de kloostertucht, tot dat Hymen haar van haare opsluiting verlost. - Van hier dat een meisje den dag, op welken Hymen haar met onlosmaakelijke snoeren bindt, als den dag haarer verlossinge beschouwt, die haar de genoegens des leevens met woeker belooft te betaalen, van welke zij zoo lang verstoken was; en de God des Huwelijks, voldaan met den band zoo vast gelegd te hebben, dat Goden noch menschen dien kunnen slaaken, aanschouwt met een onverschillig oog de indringingen van Cupido op zijn gebied; ja, hij heeft hem tot eene soort van Onderkoningschap aangesteld, waarin hij, onder schut en scherm der gewoonte, onbelemmerd regeert, en waar Hymen zelf niet meer in staat is, hem uit het bezit te verdrijven. Het Cicisbeismus, eene gewoonte aan Italie bijzonder eigen, die eene getrouwde vrouw veroorloft, behalven haaren echtgenoot een anderen mannelijken vertrouwde te verkiezen, en die, in deeze hoedanigheid, de Cavaliere servente der dame wordt genoemd, is gemeen, niet slegts onder lieden van hoogen rang, maar ook onder den middelstand. Veelen veroordeelen deeze gewoonte, als het heilloos gevolg van bedorvene zeden, en als dat bederf in de hand werkende; anderen houden haar voor onschuldig, even gelijk veele andere gewoonten, aan verschillende volken eigen. Elk bouwt zijn gevoelen op zijne kennis van zaaken, en op zijne gevoelens aangaande huwelijks-pligten en trouwe. Mogelijk is het, dat deeze gewoonte, in onderscheidene groote Steden van Italie, eene verschillende wijziging kan aanneemen. In gevolge der waarneemingen, die wij gelegenheid gehad hebben, omtrent dit onderwerp, te Rome te maaken, durven wij beweeren, dat geen onpartijdig Romein zal ontkennen, dat de Cavaliere servente, indien niet in alle, immers in verreweg de meeste gevallen, de begunstigde minnaar zijner dame is. Wat kan natuurlijker zijn? Bij de wederzijdsche onverschilligheid van man en vrouw, die het onfeilbaar gevolg is van huwelijken van welvoegelijkheid; bij het vuurig gestel en de heete driften der Romeinsche vrouwen, die niet gewoon zijn, eene neiging van het hart, of zelfs eene grilligheid haarer verbeeldinge, aan de harssenschim, huwelijkstrouwe genoemd, op te offeren; bij de verleidende voorbeelden van algemeene gewoonte, die deeze verbintenis bekragtigt, en aan den Cavaliers servente de onbepaalde vrijheid schenkt, om zijne dame te zien, zonder getuigen, op elken tijd en uur des dags, en hem zelfs onder de verpligting brengt om haar den tijd aangenaam te korten, - is het naauwelijks te denken, dat het geliefde voorwerp lang vrugteloos zucht om het loon der liefde. De dame, in gevolge van haar voorregt, verkiest en | |
[pagina 662]
| |
verandert, naar haaren smaak en luim, den persoon, welke deezen post zal bekleeden, terwijl haar man zelfs het voorregt niet geniet om zijne stem te geeven; en daar hij wel weet, dat zijn veto nutteloos is, en slegts het kwaad nog erger zou maaken, geeft hij zijne stilzwijgende toestemming aan haare keuze; en, om zich omtrent het nadeel zijner huwelijksregten schadeloos te stellen, wordt hij de Cavaliere servente van eene andere dame. - De pligten van eenen Cavaliere servente zijn: elken morgen bij zijne minnares aan haare hultafel zijne opwagting re maaken; haar over dag te geleiden, wanneer en waarheen zij wil; haar geduurige tijdkorting te bezorgen; haar te verzellen op den wandelweg, na de Conversazione, den Schouwburg, de Mis, enz.; in één woord, met onophoudelijke geduurigheid aan alle haare wenschen en grilligheden te voldoen. Onder den Romeinschen Adel is deeze gewoonte zoo algemeen, dat het voor eene schennis van de bon ton zou gehouden worden, indien eene dame in gezelschap van haaren man in 't openbaar verscheen. Niettemin ontmoet men eenige voorbeelden onder de hoogste standen van den Adel, van vrouwen, die zoo veel gebegtheids aan haare mannen, en zulke edele gevoelens bezitten, dat zij niemant behalven hen voor Cavaliere servente verkiezen. Schaarsch, egter, zijn deeze, en worden van alle andere als uitmiddelpuntige karakters beschouwd. Edelen en onedelen, gehuwde en ongehuwde mannen, kunnen Cavalieri servente zijn; edelen bij de vrouwen van onedelen, en deeze bij de vrouwen van edellieden. In deezen stand is persoonlijke verdienste de eenige aanbeveeling. 't Zijn voornaamelijk jonge Kerkvoogden, die gemeenlijk de jonger zoonen van adelijke familien zijn, en wien, uit hoofde hunner kerkelijke bedieninge, een bijzondere eerbied wordt toegedraagen, die deezen post bij de dames van den hoogsten rang bekleeden. Een jong Kerkvoogd, of Monsignore, geniet, in het kerkelijk Rome, de zelfde meerderheid boven de leeken, als, in het krijgshaftig Berlijn en Weenen, een Officier van het Corps de Gendarmes, of als een edele Hungaarsche lijfwagt, boven de burgers. De alles overhoop werpende Omwenteling baarde eene spoedige verandering in dit stelzel. De violette kouzen en de geplooide mantels der Abates verdweenen, even als het kaf voor den wind, voor de driekleurige kokarde. Volstrekte regeeringloosheid verving de heerschappij van het Cicisbeismus. Het Corps der Cavalieri servente wierdt overal uit het veld geslagen door de zegepraalende Franschen; en in weinige weeken, naadat de schoone Romeinsche dames van haaren eersten schrik waren bekomen, wierden alle de opene plaatzen door Republikeinen ingenomen, welke, van de voorregten en pligten van dien stand onkundig, in dit geval insgelijks hun republikeinsch stelzel eeniglijk bouwden op de | |
[pagina 663]
| |
beginzels van de regten der natuur. Het gevolg overtrof de verwagting. Alle de jonge en schoone vrouwen te Rome wierden Republikeinen met lichaam en ziel. De Romeinsche Adel is meer gesteld op pracht en uitwendige vertooning, dan op weezenlijk genot en huislijk gemak zonder staatelijkheid. Aan het laatstgemelde besteeden zij diensvolgens weinig kosten, en zijn kwistig alleen omtrent het eerste. Wanneer eene familie het genoegen heeft, van een haarer leden tot hoofd der Kerke te zien verkozen worden, is haar gewigtigst doel, naast dat van zich spoedig te verrijken, het bouwen van een groot en prachtig paleis. Aan het bouwen en de meubileering worden geene kosten gespaard. De schoonste aloude kolommen en standbeelden, de zeldzaamste soorten van marmer, welke de klassieke grond van Rome, in vroegere eeuwen, in zulk eenen overvloed opleverde, dat alle haare kerken en paleizen overdaadig daarmede versierd zijn, nevens de nieuwste en kostbaarste uitvindingen der heerschende mode, worden ten dien einde gebruikt; en het gestigt, waaraan veelligt eenige jaaren wordt gewerkt, verslindt een aanmerkelijk gedeelte der sommen, welke uit 's Lands inkomsten in de koffers van den Nipote vloeien. Naauwelijks is het kostbaar gebouw voltooid, naauwelijks heeft de nieuw-veradelde familie van het luisterrijk verblijf bezit genomen, of de Paus sterft, en met zijn leeven houdt de vloed van haaren rijkdom op, die te korten tijd stroomde, om den duurzaamen rijkdom der familie in zekerheid te stellen. Voor 't minst, egter, blijft het gedenkteeken van haaren voorspoed in weezen; deszelfs prachtige bouworde, de rijke doch ouderwetsche meubilen, getuigen van de voormaalige schatrijkheid en de tegenwoordige verminderde omstandigheden des eigenaars. Zodanig is de oorsprong van bijkans alle de groote en prachtige paleizen, geduurende de drie laatste eeuwen te Rome gebouwd. Hoewel groot en schitterende van plan, rijk in sieraaden, en kostbaar in meubilen, zijn zij, egter, van huislijk gemak ontbloot, en vertoonen geen het geringste spoor van 't geen de Engelschen comfortable (gerieflijk) noemen. De meeste dier trotsche klompen steen staan ledig, en de rijke ouderwetsche huisgeraaden vermolsemen. Eenige der aanzienlijkste familien, als die van borghese, doria, colonna, massini, enz. wier voorspoed op een duurzaamen voet gebouwd was, zijn de eenige uitzonderingen. In haare paleizen heerscht vorstelijke grootheerlijkheid en echte Romeinsche grandezza, in den smaak der tegenwoordige eeuwe. Tot den luister der Grooten te Rome behoort een talrijke stoet bedienden in kostbaare livereijen. Elk Kardinaal en Principe is verpligt, ten minste driemaal zoo veele knegts te houden, als hij met der daad noodig heeft: want bij plegtige gelegenheden zijn zij tot zijnen stand volstrekt noodzaakelijk. | |
[pagina 664]
| |
Deeze ledigloopers slijten het grootste gedeelte van den dag in de zaal van het paleis met kaartspeelen, of liggen lanterfantende, zoo lang als zij zijn gewassen, op de banken. Zulk een talrijke stoet van bedienden kost, in vergelijking gesproken, weinig aan hunne meesters: hunne soldij is zoo gering, dat 'er geen ongehuwd manspersoon, en nog veel minder een huisgezin, van zou kunnen bestaan. Om die ellendige huur te vergoeden, maaken zij staat op fooien: want hier gaat de bedelagtige gewoonte in zwang, dat, naa ieder bezoek door een inboorling of vreemdeling, in het huis van een man van rang afgelegd, de knegts, of, zoo als zij hier worden genoemd, la familia, den volgenden morgen bij hem hunne opwagting maaken, om de mancia te verzoeken. Daarenboven is te Rome, alwaar alles door voorspraak wordt verkreegen, de kamerdienaar van eenen Kardinaal of Romeinschen Prins een veelbeteekenend persoon; en, wanneer zulk een knaap zich in zijns meesters gunst heeft ingedrongen, wordt hij een man van zoo veel belangs, dat zelfs lieden van aanzien zich wel willen vernederen om zijne gunst te vrijen. Alwie eenen brief van aanbeveelinge aan eene aanzienlijke familie te Rome heeft, wordt beleefd ontvangen; en het hangt gemeenlijk van den vreemdeling af, of hij verkieze, die kennis aan te kweeken. Doch hij moet niet verwagten, hier de hartelijke gastvrijheid van Hamburg of Weenen te zullen vinden. De beleefdheden, die hem door het hoofd des huizes worden aangedaan, zijn deeze: hij doet hem eene algemeene uitnodiging op zijne Conversazione, en draagt zorge, dat de vreemdeling, die hem is aangepreezen, genodigd worde op alle de gezellige zamenkomsten van zijnen kring, op de Conversaziones, kaartpartijen en letterkundige gezelschappen. Eenen vreemdeling tot het middagmaal te nodigen, is in geen gebruik. Te zuinig is de Romein, om zich, om eens anderen wille, buiten volstrekte noodzaakelijkheid, op kosten te jaagen. Om ten middagmaal bij eenen Romein genodigd te worden, moet gij zijn boezemvriend zijn, of hem een zonderlingen dienst gedaan hebben, of hij moet eene dergelijke nodiging verwagten. Slegts eene buitengewoone gelegenheid, bij voorbeeld, de tegenwoordigheid van vreemdelingen van hoogen rang, kan den Adel tot het geeven van een gastmaal doen besluiten, doch wanneer zulks plaats heeft, maaken de Grooten 'er een punt van eer van, hunnen aanzienlijken gast met de uiterste praal te onthaalen, en de gastmaalen en feesten spreiden vorstelijken luister en overdaad ten toon. |
|