| |
| |
| |
Beschrijvende schets van de stad Koppenhagen en de zeden der inwoonderen.
(Volgens den Hoogleeraar olivarius, van Kiel, in Holstein.)
Koppenhagen, de Hoofdstad van Deenemarken, besluit in zich alles, wat men elders verdeeld vindt onder een aantal Steden in andere Rijken. Hierom heeft men die Stad vergeleeken bij het hoofd van een Reus, geplaatst op de schouders van een Dwerg; en wij mogen 'er bijvoegen, dat dit hoofd zomtijds met onverschilligheid, en zelfs met eene soort van trots, den kwijnenden staat aanschouwt, waarin de andere deelen des lichaams zich bevinden.
De Omtrek van deeze Hoofdstad des Deenschen Rijks, eene Stad van de derde orde onder de Europische Steden, gelegen aan de oevers van de Baltische Zee, haalt bijkans 25,200 voeten; eene ruimte, welke meer dan 80,000 Inwoonders bevat, dat is te zeggen een drieëntwintigste gedeelte der bevolking des geheelen Rijks. In deeze Stad vindt men het Hof en het Rijksbestuur; hier is de voornaamste Sterkte des Lands; de éénigste Universiteit van Deenemarken en Noorwegen; de Bank; de geheele Vloot, met de Tuighuizen. Zij is de zetel des oppersten Geregtshofs en der Academien. Hier ontmoet men den éénigen Schouwburg in 't land, welke eenigen naam verdient; eene heerlijke Boekerij; eene Vee-artsenij School, en eene School voor Land- en Zeedienst; een Museum, met veele zeldzaame en kostbaare stukken; voorts een aantal heerlijke Gebouwen, Standbeelden en Gedenktekens van allerlei soort.
Indien Koppenhagen slegts weinig bekend is bij de buitenlanderen; indien de zeden, gebruiken en vermaaken, welke aldaar plaats hebben, derzelver nieuwsgierigheid niet uitlokten, of van hunne pennen met eene bijzondere beschrijving verwaardigd werden, strekt zulks tot geen verwijt voor eene Natie, welke 'er niet op gesteld is, eene schitterender rol te speelen, dan aan haare kragt en weezenlijk character voegt. 't Ontbreekt egter niet geheelenal aan Beschrijvingen. Dan de Hoogleeraar nyerup heeft 'er onlangs eene van gegeeven. Uit de- | |
| |
zelve, gepaard met mijne eigene ondervindelijke kennis, zal ik die Rijks-hoofdstad thans wat nader doen kennen.
Het is van den Zeekant, dat deeze Stad zich in alle haare grootheid opdoet. Op den afstand van verscheide mijlen is dezelve zigtbaar. Wanneer men Koppenhagen uit de Zond nadert, is 'er niets in geheel het Noorden, te vergelijken bij het coup d'oeil, gevormd door het Kanaal, 't welk derwaards leidt, 't geen u Deenemarken aan de rechter en Zweeden aan de slinker hand vertoont, en de Hoofdstad als op den voorgrond. De Toorens van den Gottischen bouwtrant, aldaar in ruimen overvloed, en die, op eenen afstand, een allervoortreflijkst vertoon maaken, aantrekkelijker misschien dan de meer hedendaagsche Koepels, treffen en houden het oog des reizigers gevangen, door derzelver hooge spitzen zo wel, als door de verscheidenheid van de cieraaden, die 'er aan zijn toegevoegd.
Aan de zijde van Deenemarken wordt het oog onthaald door eene opeenvolging van vrugtbaare velden, uitgebreide bosschen, nederige dorpen, lachende tuinen, en lustplaatzen, verfraaid door alle de bekoorelijkheden der kunst. Aan den kant van Zweeden doen zich koornlanden op, weidlanden, bergen, en schilderagtige kusten; en eindelijk het Eiland Huen, ook Ween geheeten, voorheen zo beroemd van wegen de Sterrewagt van tycho brahé. Voorts vertoonen zich twee Steden van twee onderscheidene Rijken, Elseneur met de beroemde Sterkte Helsingburg, die elkander schijnen te naderen, en met elkander zich te vereenigen, als in 't midden van een meir; dan schielijk ziet men de Zee, en kan men de geheele uitgestrektheid van Koppenhagen ontdekken; de haven dier Stad vol schepen, en de omliggende landstreek, vrugtbaarder in schijn dan met de daad, voor zo verre als de onderscheidene kunststukken een al te sterken indruk baaren, of te verheeven zijn voor eene landschapsschilderij.
Drie voorwerpen inzonderheid (de laatst voorgevallene Brand heeft de andere verdelgd) treffen den geenen, die de Stad op eenen afstand beschouwt. Het een is de Tooren van de Kerk, de Saviour genaamd: men beklimt deezen langs een wenteltrap aan den buitenkant, vercierd me eene schoone koperen leuning; - het tweede is de Kerk van Notre Dame; - en het derde de zonder- | |
| |
linge gedaante van de Sterrewagt, welke zeer veel gelijkt op eene verbaazend groote kolom.
Voor een Vreemdeling, te land van de zijde van Roschild komende, langs den grooten weg uit Duitschland, is, als 't ware, de medaille omgekeerd. Alsdan is het niet mogelijk, de Stad onderscheiden te ontdekken, met alle derzelver toegangen verhoolen zijnde door een berg, tot men op den afstand van een en eene halve mijl nadert. De toorenspitzen zijn op een afstand van tien of twaalf mijlen zigtbaar. Indien niet de heerlijke straatweg den spoed in 't rijden bevorderde, zou de aannadering zeker zeer verveelend weezen. In 't einde valt men, als 't ware, op de Stad neder; en derzelver vertooning maakt een treffenden en diepen indruk.
Wanneer men Parijs, Weenen en verscheide andere groote Steden inkomt, door een eenvoudigen slagboom en een weinig beloovenden ingang, treft zulks weinig: dan hier valt, zo ras men de eerste poort door is, een vertoon van fraaiheid, van orde, van smaak in 't ooge; alles kondigt aan, dat gij eene Hoofdstad ziet. Kunt gij, naa de eerste intrede, niet zo veel voelen als bij de Piazza del Populo te Rome, door het vreemd vertoon van eenige uitsteekende gebouwen, gij wordt egter meer en meer voldaan over de Stad, naar gelange gij 'er dieper inkomt, en bovenal, wanneer gij de Nieuwe Stad nadert, gelegen aan het andere einde, en zamengesteld uit heerlijke Paleizen. Daar steekt boven alle uit het Paleis van Frederik, eenig in zijne soort, door de volmaakte zamenstemming van de vier Paleizen, uit welke het is zamengesteld, en die het schoone ridderlijk Standbeeld, in 't midden geplaatst, omringen. Deeze vier Paleizen zijn alleen door vier breede straaten, na de vier hoofdwinden gericht, van elkander afgescheiden.
De reiziger, die zich slegts een laag of middelmaatig denkbeeld gevormd hadt van deeze Hoofdstad, moet door verbaazing getroffen worden, als hij van den zeekant inkomt, en eerst de Nieuwe Stad ontmoet, welke, in haaresoort, bijkans gezegd mag worden zonder wedergade te zijn: breede en wijde straaten, lijnrecht, wel geplaveid, met voetpaden, alles net onderhouden; eene aaneenschakeling van fraaije gebouwen te wederzijden; allerwegen een in 't oog loopend vertoon van rijkdom en grootheid, veelvuldige koetzen, fraaije livereijen, bedienden enz. Nogthans weinig voetgangers, geen zamenschoo- | |
| |
ling van volk in dit kwartier, 't welk een vreedzaam oord schijnt voor rust en gemak, zonder de beweegingen, veroorzaakt door de nabijheid van het Hof: het mag, ten opzigte van de stilte, vergeleeken worden bij een plein in het westlijkst gedeelte van Londen, zo eenzaam in tegenoverstelling van Cheapside en andere straaten in 't midden van Londen.
'Er zijn slegts weinige Steden, wier ommestreeken zo veele schoone wandelplaatzen opleveren, als Koppenhagen. De wallen, en de wegen, op veele plaatzen, aan derzelver voet, zijn beplant met schoone boomen; en, daar zij de Stad rondloopen, leveren zij een gezigt op, zo aangenaam, als vol verscheidenheids. Doch bovenal munt 's Konings Tuin uit, in geregeldheid en fraaiheid van aanleg, in fonteinwerken, standbeelden, enz. De ingang staat te aller uuren voor allen open, en het volk kan 'er altoos zich in verlustigen.
Deenemarken is het Land niet voor beuzelagtige vermaaken: hier ziet men geen springers en postuurmaakers; geen kooijen met vreemde dieren; geen speeltafels; geen zwervende muzijkanten vullen de straaten: zomtijds, 't is waar, hoort men op een vedel zaagen, waar dienstmeisjes en werkvolk heen loopt; maar het dansen is verre van algemeen: de Inwoonders zijn of te koel en te traag, of zij hebben te weinig gelds, om het aan dusdanige uitspanningen te besteeden. - De vermaakneemingen bepaalen zich tot het Feest van St. Jan, of den Middenzomerschen Dag, wanneer het volk zich in het park vervoegt, meer dan twee mijlen van de Stad gelegen, waar zij komen, gelijk de Dichter zegt van de Volkszamenkomsten in Italie,
of, ‘waar oud en jong, schoon en leelijk zamenkomt.’
's Winters verzamelt de Beau-monde in schouwburgen, in concerten, in bals en gezelschappen. In den zomer heeft men geen tooneel, geen concert; en de Stad, die nimmer zeer vrolijk of schitterend is, wordt alsdan eene smaaklooze eenzaamheid voor vreemdelingen, die zo even uit Parijs, of zelfs uit Hamburg, komen. Het Hof en alle de vermogende Ingezetenen bevinden zich alsdan op het land.
| |
| |
Het Hof, zonder gierig te weezen, onderscheidt zich door eene spaarzaame huishoudelijkheid, welke zo wel voegt aan de middelbaare inkomsten van den Staat; het spreidt slegts zo veel weelde ten toon, als eene hofhouding vereischt.
De veelvuldige gezelschappen, die hier in geenen deele staatkundige zamenkomsten zijn, verschaffen, in den zomer en in den winter, uitspanningsplaatzen aan de Mannen; eenigen hebben, in den zomertijd, tuinen buiten de Stad. Men vervoegt zich daar om nieuwspapieren te leezen, te praaten, afspraaken te maaken, enz. Zomtijds heeft de Sexe ook aldaar toegang, en men geeft 'er, van tijd tot tijd, concerten, danspartijen, enz. - Die gezelschappen zijn inzonderheid gevallig voor Vreemdelingen: hier vertoevende, kunnen zij gemaklijk komen in een of meer van die kringen, welke bij aanhoudenheid een goed gezelschap verschaffen, en de gelegenheid om kennis te maaken, naar elks welgevallen. De toegang staat hun in zeker voege open, eenige maanden lang; en zij betaalen niet meer, dan het hun gelust te verteeren.
Het moge vreemd schijnen, dat de Inwoonders van eene Stad, met water doorsneeden, en aan zee liggende, geen smaak vinden in zeilpartijen: maar Koppenhagen gelijkt, in dit stuk, op een aantal andere Steden, die de voordeelen, welke derzelver ligging aanbiedt, over 't hoofd zien, misschien omdat ze te veel gelds in den toestel zouden kosten. - De daarstelling van badhuizen in de zee is eene nieuwe inrichting, die ten hoogsten een twaalftal jaaren telt.
Schoon de Parijsche Petit-maitre niet langer eene reis na het Noorden doet, zijn het nogthans de Modes van Parijs zo wel, als die van Londen en Berlijn, die de Modes der Dames te Koppenhagen regelen. Hoogduitsche Journalen, met afbeeldingen van kleederdragten vercierd, brengen het Modenieuws aan. De Deensche Schoonen vertoonden zich half naakt, toen de Parijsche goedvonden zich te ontdoen van eene vermeende overtolligheid der kleedinge. Zij zullen zeker haare kleederen weder aantrekken, wanneer die te Parijs de noodzaaklijkheid erkennen om zich warmer te dekken. Het welvoeglijke is nogthans, indien niet strikt, ten minsten vrij algemeen in acht genomen. Eenige Juffers in de Stad gaan wat verder; dan dit bepaalt zich tot een klein ge- | |
| |
tal gekamerde Jongedegters, en eenige weinige galante Dametjes: doch deeze maaken een zeer klein getal uit, in eene Stad, welke niet alleen eene Hofstad is, waar eene talrijke Krijgsbezetting gevonden wordt, en waar veele Vreemdelingen als in eene Zeehavenstad toevloeijen.
Schoon, over 't algemeen gesproken, de Kleederdragt der Mannen, in de laatste jaaren, overal vrij groote verandering ondergaan hebbe, heeft egter die te Koppenhagen meer van het oude deftige behouden, dan in het meerendeel der groote Steden.
De Politie in Koppenhagen is verwonderlijk schoon, zo door de verstandigheid der inrichtingen, als van wegen de waakzaamheid der Magistraat. Veel is men ten deezen opzigte verschuldigd aan den invloed van den bekenden Graaf van struenzee, die, niettegenstaande de misslagen, en zelfs misdaaden, hem ten laste gelegd, al het gewigt begreep van dit gedeelte des bestuurs, en daarin de noodige veranderingen bewerkte. - Het was eenigermaate noodzaaklijk, een Volk, door een langduurigen Vrede slaaperig geworden, uit dien slaap op te wekken, - een Volk, 't welk beheerscht was door twee Vorsten, welker een zeker al te veel ophadt met de belangen van de Kerk, en welker ander, door de goedheid of zwakheid van zijn Character, misschien te veel voor nieuwigheden vreesde. |
|