Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 640]
| |
die zijn oog ontmoeten, zijne verbeelding doen afdwaalen na de uiterste oorden des Lands, ja tot de verst afgelegene deelen des Aardbodems. Zich te St. James of in de Tuilleries bevindende, mag hij bij zichzelven zeggen: Hier zijn de Hoofden, die de Plans ontwerpen van Staatkunde en maatschaplijke geregeldheid binnen 's lands; of die de wereld in Oorlog dompelen, en met alle de rampen, welke deezen geessel vergezellen, overlaaden. - Als hij zich vervoegt in de Pakhuizen der Kooplieden en Handeldrijvende Maatschappijen, bovenal die in de West haare Bezittingen hebben; slaat hij het oog op de baalen, kisten en vaten, ter groote en ontzettende hoogte opeengestapeld; vraagt hij zichzelven: Van waar komt dit alles? Door welke middelen zijn deeze veelvuldige en onderscheide Koopwaaren bijeengebragt? Een volledig antwoord op deeze vraagen zou, voor geen gering gedeelte, de Geschiedenis der hedendaagsche Wereld bevatten. - Een Pakhuis van de Hudsons Baai Compagnie, wel niet hoog opgehaald, doch breed van omvang, bevat goederen, die van verre komen; goederen, die veelal met groot gevaar verkreegen en hier opeengestapeld zijn. Hoe gelukkig zou het weezen, indien allen, die 'er deel in hebben, eerlijk waren in het drijven van hunnen Handel! Dan zouden de Jaager, wiens onvermoeide vlijt en hachlijk bestaan dezelve verkreeg, en de Koopman, die hem door een redelijken prijs beloont, beiden welvaaren. Het tegendeel hiervan gebeurt dikwijls. Mackenzie verschaft van dit laatste, in zijne Reizen, ten Jaare 1778-9 gedaan, een treffend voorbeeld. In den Winter des gemelden Jaars onthieldt zich een gezelschap van Canadiaansche Handelaaren aan de oevers van de Eck-Rivier, omtrent dertig mijlen van het Meir der Bergen, waarin zich gemelde Rivier ontlast. Te deezer plaatze zagen zij een grooten toeloop van de Knisteneaux en Chepeweyan, Indiaansche Stammen, die zich zeer verheugden over dit nabijkomen der Kooplieden, dewijl zulks hun ontsloeg van die lange, verdrietige en gevaarlijke reizen, welke zij 's jaarlijks gewoon waren te doen, om hunne Pelterijen te Churchill te verkoopen. De meesten der Handelaaren, die den Winter te Saskatchiwyne doorbragten, vervoegden zich na de Arendsbergen, waar zich in de Lente des Jaars 1780 een aantal | |
[pagina 641]
| |
Inboorelingen bevondt, zittende te drinken bij hunne goederen. Een deezer gedroeg zich zeer ongestuimig, en richtte verwarring aan. Een Handelaar reikte hem een glas met sterken drank toe, waarin hij een groote gifte Laudanum gedaan hadt. Het drinken daarvan deedt welhaast den armen Indiaan zwijgen. Hij viel in een diepen slaap, uit welken hij nimmer ontwaakte. Deeze moord, want men kan het geen anderen naam geeven, veroorzaakte een gevegt, waarin veelen sneuvelden; en de overigen vonden zich genoodzaakt, in een schielijke vlugt hun behoud te zoeken, en daardoor eene groote menigte goederen, ja bijkans de helft van de Pelterijen, in den Winter en het Voorjaar verzameld, agter te laaten. Twee van de Vastigheden aan de Assiniboin-Rivier werden, omtrent dien zelfden tijd, aangetast; en de Inboorelingen scheenen een besluit genomen te hebben om de Handelaars in die streeken te verdelgen. - Dan een der grootste rampen, die de Inboorelingen konden overkomen, trof hun: dezelve ontstondt, gelijk men met grond veronderstelde, door een aanvallende partij van de Missisoaic-Indiaanen, en behoedde de Handelaars voor eene volstrekte uitdelging. - Die ramp trof hun door de Kinderpokken, die derzelver verdelgend vermogen wijd en zijd verspreidden, even als een vuur, 't welk het drooge gras op het veld aansteekt en verteert. De besmetting greep geheele Huisgezinnen, geheele Stammen aan, en verdelgde dezelve. En het schriklijk tooneel, 't welk zich opende voor het oog van hun, die in de gelegenheid waren om 't zelve te aanschouwen, deedt hun zien, eene verzameling van gestorvenen, van stervenden, en de zodanigen, die, getroffen door het lot hunner Bloedverwanten en Vrienden, in wanhoop, zichzelven het leeven benamen! Om, indien het mogelijk zij, het zwarte van dit donker tafereel te vermeerderen, de wolven sleepten de lijken weg met een verscheurenden honger, of de honden verzadigden zich, ander voedzel dervende, met het overschot van hunne geweezene meesters! Zints dien tijd heeft de besmetting der Kinderziekte zich onder wijdafgelegener Stammen verspreid, en de grootste verwoestingen aangericht. De bevolking der uitgestrekte landen in Noord-America schijnt, derhalven, met nog verdelgender aanvallen gedreigd te worden, dan dezelve ondergaan heeft, door het doodlijk | |
[pagina 642]
| |
invoeren van de Sterke Dranken, door de Blanken; welker invoer men wil, dat onder de Indiaanen grooter slachting gebaard heeft, dan het zwaard en de vuurwapenen. Het is te hoopen, dat thomas jefferson, de tegenwoordige Voorzitter der Vereenigde Staaten, door zijne belangstelling in het helpen bevorderen van jenner's ontdekking, geholpen door Dr. benjamin waterhouse, het geluk zal hebben om denzelfden dienst te doen aan zijne Indiaansche Nabuuren! Deeze hoop is reeds vervuld: terwijl ik dit schrijf, verneem ik, dat cornplanter en een aantal andere Indiaansche Opperhoofden zich na Philadelphia begeeven hebben, om zich de Koepokken te laaten inenten. Men heeft deezen onderrichting gegeeven van die kunstbewerking, welke zij aanmerken als eene ontdekking, door den grooten geest aan een der Blanken gedaan, tot heil zijner Broederen, van welk eene kleur ook. |
|