Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUittrekzel uit twee brieven, geschreeven te Portici en Napels, behelzende eenige bijzonderheden van de aardbeevinge te Napels van 26 juli 1805.Portici, 30 Juli 1805.Eer gij deezen brief ontvangt, zult gij reeds, bij gerugt, den geduchten ramp vernomen hebben, die ons hier heeft getroffen, in den nacht van Vrijdag 26 op Saturdag 27 deezer maand. Ik schrijf u uit het platte land, werwaarts ik gelukkiglijk, zonder eenig toeval, ben geweeken. 't Was des avonds omtrent tien uuren, toen ik van mijn Kantoor ging, en na de eerste verdieping klom, om 'er | |
[pagina 605]
| |
met eenen van onze Heeren te avondeeten. Naauwelijks zaten wij aan tafel, of wij hoorden een sterk gedruis, welk wij aan snel rijdende koetzen toeschreeven; en dewijl wij niet gelijkvloers zaten, is het niet vreemd, dat wij aan gewaande koetzen de terugstootende beweeging toeschreeven, die wij gevoelden, hoewel dezelve zeer sterk was, dewijl zij onze voeten boven den vloer deedt opspringen. Maar vermits die beweeging voortduurde, hoewel de oorzaak, aan welke wij dezelve toeschreeven, hadt opgehouden, begonnen wij elkander aan te kijken, en mijn tafelgenoot vraagde mij, wat dit mogt beduiden? Ik zeide hem, dat ik geloofde dat het eene Aardbeeving was. Toen bleeven wij in stil gepeins op onze stoelen zitten, tot dat de golvende beweeging zich deedt gevoelen, en wij vervolgens de plaats tragtten te verlaaten. Mijn tafelgenoot ging op een balkon, welk hij met moeite verliet, naadat het hem mislukt was, vandaar op straat te komen. Wat mij belangt, ik plaatste mij tegen eene deur, alwaar ik onderscheidenlijk driemaal eene golvende beweeging gevoelde, ieder van welke vrij lang duurde. De eerste deedt kleine werking op de huizen; de tweede, van welke de schudding veel sterker was, wierdt van geweldige kraakingen gevolgd; en in ons Kantoor scheurden de muuren, hoewel een el dik, hier en daar. In dit verschrikkelijk oogenblik vlugtte de Heer piatti, met eenen anderen van onze Heeren, en een knegt, uit mijn huis, in de verwagting dat wij allen onder de puinhoopen van hetzelve zouden begraaven worden. Even als ik, namen zij post in de deuren. Thans volgde de derde schudding; zij was de hevigste en de verschrikkelijkste, dewijl zij van terugstootende en golvende beweegingen ging verzeld, zoodat wij alle kragten moesten inspannen om op de been te blijven. Den dood hadden wij voor oogen, en dezelve zou onvermijdelijk geweest zijn, indien deeze toestand nog eenige sekonden hadt geduurd. Het huis kraakte aan alle zijden, en 'er verspreidde zich door het vertrek een stof, welk ons het ademhaalen belette. De beweeging hieldt eindelijk op, en wij waren nu op niets anders bedagt, dan op de straat te vlugten, alwaar een zeer dik stof ons belette, eenige schreden van ons te zien. Het huilen, kermen en krijten van mannen, vrouwen en kinderen, die allerwege vlugtten, begonnen mij te vervaaren. Tot mijzelven gekomen zijnde, bevond ik | |
[pagina 606]
| |
mij in de onmogelijkheid, om op mijne muilen, in mijn borstrok en zonder das, den nacht in de open lucht door te brengen. Ik ging in mijn huis, met eenen knegt, die mij gevolgd was; ik kleedde mij, sloot mijne kamer overal, gelijk ook ons Kantoor, en ging den nacht doorbrengen op het plein van het Kasteel, dat vol koetzen stondt, alsmede van verlegene inwooners. Met het aanbreeken van den dag keerde ik na mijne wooning terug; toen wierd ik van een geweldigen schrik bevangen, op het zien van het dreigend gevaar, welk ons boven 't hoofd hadt gehangen. In het woonhuis van den Heere reymond en in het mijne, gelijk mede in ons Kantoor, is geen stuk, 't welk niet hier en daar beschadigd is, van beneden af tot aan het dak, hoewel verscheiden binnenmuuren een el dik en de kleine benedenvertrekken overwelfd zijn. Ik durfde geen vijf minuten meer op dezelfde plaats blijven staan. Thans zijn wij gerust gesteld door Ingenieurs en bouwkundigen, verzekerende, dat 'er, van wegen den toestand der gebouwen, geen dreigend gevaar te vreezen is; evenwel druf ik nog niet in de Stad slaapen. Bij een voorval van deezen aart, 't welk, indien het nog eenige sekonden hadt geduurd, Napels in een graf van eene bevolking van vijfmaal honderd duizend menschen in een oogenblik hadt kunnen doen veranderen, is 't een geluk, dat zeer weinige menschen daarbij zijn omgekomen. Tot nog toe spreekt men slegts van één; doch een zeer groot getal huizen is onbewoonbaar geworden, en allen moeten meer of min hersteld worden, voordat men ze veilig kan gaan bewoonenGa naar voetnoot(*). | |
Napels, 9 Aug. 1805........ 'Er zijn verscheiden jaaren noodig, om de schade in de Hoofdstad te herstellen; men mag dezelve op 45 millioenen franken, voor 't minst, rekenen. Tot nog toe bezitten wij geene echte berigten wegens de rampen in het Graafschap Molisse, 't welk het middelpunt der Aardbeevinge is geweest. Bekend is het egter, dat Isernia | |
[pagina 607]
| |
niets meer dan een puinhoop is, onder welken een groot getal menschen het leeven heeft verloren. P.S. Portici, vanwaar ik mijnen eersten brief heb geschreeven, hoewel zes mijlen van Napels gelegen, en aan den voet van den Vesuvius, heeft niets geleeden; 't geen zou kunnen schijnen te bewijzen, dat deeze Volkaan geen onmiddelijk deel aan onze rampen heeft.
f. de siebenthal. |
|