Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijUitvoerige beschrijving van de vermaarde basar, of markt, te Constantinopole; volgens een hedendaagsch' reiziger.Een Hes, frederik murhard, heeft, in den jaare 1804, een Werk in 't licht gegeeven, in drie Deelen, onder den titel van Tafereelen van Constantinopole. Over 't algemeen zijn de Duitschers naauwkeurige waarneemers, doch zomtijds lastig, door hunne uitvoerigheid. - Voorwerpen zijn 'er, egter, ten aanzien van welke die omslagtigheid niet onaangenaam is. 't Zijn de zodanige, die ons niet zeer bekend zijn, die eene verzameling van in 't oneindige onderscheidene omstandigheden voorstellen, en eene ruwe schets van welke, al ware zij door eene bekwaame hand ontworpen, slegts een onvolkomen denkbeeld zou geeven. Van dien aart is, misschien, de beschrijving van de Basar te Constantinopole. Alle de Reizigers in het Oosten hebben van deeze altijdduurende Kermissen gesproken, die, in 't algemeen, bij den naam van Basar bekend zijn. Niemant hunner, geloof ik, heeft van die van Constantinopole eene zoo volledige, men zou zelfs kunnen zeggen luisterrijke, beschrijving gegeeven, als die wij, uit gemelden Schrijver, doch merkelijk bekort, zullen overneemen. De Basar van Constantinopole is, ongetwijfeld, eene der rijkste van geheel Oosten. Geen vreemdeling verlaat PeraGa naar voetnoot(*), zonder die gezien te hebben; maar, volgens den Heer murhard, moet men 'er honderdmaalen geweest zijn, om 'er alle de grootheerlijkheid van te kunnen op prijs schatten, en van het geheel een denkbeeld te vormen. De Basar van Constantinopole bestaat uit lange steenen gebouwen, in de gedaante van gallerijen of kolonnaden. Deeze gebouwen, die slegts ééne verdieping hebben, zijn met steen, | |
[pagina 527]
| |
of met hout, overdekt, of ook wel met een gewelf van bladeren. Deeze gallerijen ontvangen het licht door vensters, in het bovenste gedeelte uitgehold. Aan twee zijden zijn de rijen winkels, zommigen in den muur inspringende, anderen daar buiten uitsteekende. Vier evengelijke straaten, van onmeetelijke lengte, munten inzonderheid uit door de sterkte der gebouwen, en door de kostbaarheid der goederen, die aldaar gevent worden. In alle rigtingen worden zij doorsneeden van eene menigte korter en naauwer straaten, de meeste van welke zamengesteld zijn uit Arkaden, magazijnen en werkplaatzen, ter regter en ter slinker zijde geplaatst, zonder een gemeen dak te hebben. De reden, welke veel volks zich in de Basar doet verzamelen, is, omdat men 'er, ten allen tijde, eene schuilplaats vindt tegen de ongemaatigdheid der lucht, en vooral tegen de hette. In de uuren, in welke de zon, al wat zij in deeze klimaaten verlicht, doet versmagten, geniet men althans het vermaak van 'er in de schaduw te kunnen wandelen; doch dit vermaak is van korten duur, en wordt niet omniet genooten; voor meer dan een ongemak moet het gekogt worden. De Basar van Constantinopole is op zich zelve een klein heelal. De handel, onder allerlei gedaanten, houdt 'er alle handen en hoosden onledig. Laaten wij ons in dien kring van werkzaamheid begeeven. De zon begint te branden; in 't eerst bevindt men zich in de koelte, onder de boogen, ondoordringbaar voor haare straalen, van wegen de steenen gewelfzels; maar wanneer men zich in het gedrang der menigte bevindt, die van alle zijden toevloeit, wordt de lucht verdikt; eene verstikkende hette vervangt de koele lucht, welke men in 't eerst hadt ingeädemd. Men wordt doof van het verward geraas van zoo veele stemmen. Ter regter en ter linker zijde lokken de verkoopers de voorbijgaanden; men dingt, men koopt. Een eenig gevoel, de laage winzucht, brengt alle handen in beweeging, bezielt alle gelaatstrekken. Aan welk eene menigte bekooringen is die menigte van koopers blootgesteld, die in de Basar zamenschoolen. Geene natuurlijke of kunstbehoefte is 'er, die aldaar niet kan vervuld, - geen smaak, geene grilligheid, aan welke aldaar niet kan voldaan worden. Al wat de verbeeldingskragt der Oosterlingen heeft kunnen verzinnen, om de vermaaken te vermenigvuldigen en te verwisselen, om de begeerten te doen ontwaaken, om van het leeven een betoverenden en aanhoudenden droom te maaken, vindt men, onder deeze ontelbaare Boogen, bijeenverzameld. De Basar is voor de Oosterlingen, 't geen de Schouwburgen voor de groote Hoofdsteden van Europa zijn. Het is een zeer leevendig vermaak, waarvan de herhaaling geene zatheid | |
[pagina 528]
| |
baart; en eene der zaligheden, welke zij zich in het Paradijs belooven, is het gezigt van een nog luisterrijker Basar, dan die zij ooit op de Aarde gezien hebben. In het Oosten zijn alle de winkels, welke gelijksoortige koopwaaren bevatten, naast elkander geplaatst. Van hier dat men op de Basar straaten aantreft, voor zulk of zulk eenen tak van koophandel of nijverheid bij uitsluiting bestemd. Die der Kleinoodien, bij voorbeeld, vertoont, op een reeks van twintig richelen of planken, verscheiden millioenen schats: robijnen, smaragden, topaazen, enz. De oogen scheemeren van zoo veel prachts; men zou zich verbeelden, in een paleis van tovergodinnen te weezen. Hier hangen ringen van onschatbaare waarde, oorsieraaden, armringen, die om glans en fraaiheid wedijveren. Daar gordels, caftans, vrouwentulbanden, pluimen, hoofdsieraaden, allen met kostbaare gesteenten bezet. Elders sabels, pistoolen, toomen, harnassen, met diamanten en rosetten versierd. In de opene vakken tusschen deeze zoo schitterende, in gedaante en bewerking zoo zeer verschillende voorwerpen, ziet men duizenden kleinoodien, van kleiner bestek, allen met edelgesteenten versierd, allen van waardije om den rijkdom en de fraaiheid der bewerkinge. - Niet minder wordt de verbeelding getroffen in het kwartier der Goudsmeden. De bekwaamheid der Oosterlingen, in deezen tak van vernuft, kan men niet genoeg bewonderen. Indien de Europeaanen, in de kunst van polijsten en in het zetten van diamanten, hen overtreffen, in het bewerken van de kostbaare metaalen kunnen zij bezwaarlijk hun evenaaren. Die meesterstukken, wel is waar, zijn in den Oosterschen smaak; doch de fijnheid hunner versierzelen, de volkomenheid van hun gedreeven werk, de fraaiheid der omtrekken, de bekoorlijke teekening der figuuren, naamen en zinnebeelden, die dezelve versieren, kunnen niet nalaaten, zelfs aan de Westerlingen, zeer te behaagen. Inzonderheid staat men verbaasd over die menigte van gouden en zilveren wapenrustingen, die voldoende zouden kunnen schijnen voor de krijgstooijing van batailjons en eskadrons van lijfwagten, ter dekkinge van alle de Hoven van Europa bestemd; van dien stapel van onverdelgbaare klingen van Damascus en Cairo; van alle die fraaie stukken van staal en brons, in gedaante en voorwerp tot in 't oneindige verschillende. Eene andere soort van vertooning levert een nabuurige gang op; het is een lange reeks van Komptoiren, alwaar de geldmunten van alle oorden der handeldrijvende waereld verwisseld worden; 't is de algemeene loopplaats van Armeniers en Grieken, die den wisselhandel inzonderheid in handen hebben. Daar 'er alle maatregelen zijn genomen, om de Basar tegen dieven en brand te beveiligen, worden hier onnoemelijke sommen in allerlei geldmunten opeengestapeld; zelfs | |
[pagina 529]
| |
de rijke Turken brengen hier hunne schatten, onder het toezigt der Bankiers, in veilige bewaaring. In een ander gedeelte van de Basar zijn, onder uitgebreide kolonnaden, de kostbaarste en nieuwste Lakens en Stoffen, zoo uit Asia als Europa, ten toon gehangen. Hier gouden en zilveren stoffen van Aleppo en Cairo; daar Schawls uit Persie en den Indostan, met paerlen en zijde geborduurd, gebloemde zijden stoffen van Lions, Engelsch neteldoek, fijne katoenen mantels van Tunis, Hollandsche lijwaaten; nog verder stoffen van Brusa, van zijde en katoen in den Oosterschen smaak gewerkt, damasten van Venetie, Europische fluweelen, Egyptische en Mesopotamische tapijten, gouden en zilveren galonnen uit Provence, Angorasche stoffen, Marokkaansche borduurzels, voortbrengzels van het nijver vernuft van Turken en Grieken: in één woord, al wat de meest onderscheidene weelde het uitgeleezenst tot kleedij en opschik kan verschaffen. Het kwartier der kooplieden in Felterijen schijnt alles bijeengebragt te hebben, wat Rusland en Siberie opleveren. Begrijpelijk wordt de onmeetelijkheid deezer magazijnen, wanneer men weet, dat alle Oosterlingen meer of min van pelterijen gebruik maaken, en dat een groot gedeelte van Asia en Afrika op deeze markt zijne behoefte komt vervullen. Men vindt 'er mantels voor de beide sexen en voor alle leevensstanden, vellen van Wezels, zwarte Vossen, Hermelijnen, Konijnen, geele Vossen, van dood geborene Lammeren: in één woord, bontwerken, op allerlei wijze toebereid, en met alle kleuren geteekend. De zelfde verscheidenheid, de zelfde overdaad ziet men in de gallerij der Konfituuren en Konfituriers. Nergens vertoonen de meesterstukken der spijskamer zulk eene verscheidenheid van gedaanten en smaak. Men roemt het vernuftig talent der Fransche en Italiaansche Konfituriers; doch men gaa na Constantinopole, en men zal aan die van het Oosten den voorrang toekennen. Hier vindt men eene ontelbaare menigte van ingelegde vrugten, van suikergebak, mengzelen, sijne wateren en aftrekzels, 't zij gebakken, 't zij vogt, waarvan het grootste gedeelte in Europa zelfs niet bij naame bekend is; alles in zulk eene orde en zoo bevallig gerangschikt, dat men bezwaarlijk 'er niet door in verzoeking wordt gebragt; en daar men 'er van alle prijzen vindt, komt 'er niemant, zelfs van het gemeene volk, die in 't voorbijgaan aan de snoeperij niet eenigen tol betaalt. In een ander gedeelte van de Basar meldt zich het kwartier der Specerijen van verre bij den reuk aan, door de welriekende dampen, die dezelve uitwaassemen. Hier is de stapel van alle de schatten van het groeijend rijk uit Indie, Arabie en Amerika. | |
[pagina 530]
| |
Wanneer men de haven nadert, schijnt de Basar in de straaten der benedenstad te verdwijnen. De steenen Boogen eindigen hier; de grond is niet bestraat, en men ontmoet hier en daar houten bruggen. Een nieuw vertoon doet zich op, doch niet streelende voor het gezigt, vooral niet voor den reuk; de Slagers hebben hun verblijf in deeze straaten. Een weinig verder is de Vischmarkt. De besmettende uitwaassemingen van dit kwartier kunnen de kiesche zintuigen het hier niet lang doen uithouden. Van hier dat men kleinen lust heeft om de lange lijst van zee- en riviervisch te hooren, die op deeze markt verkogt worden, en welke het gemeene volk, van 't welk het hier krielt, op de plaats zelve kookt en ten lijve slaat. Liever begeeft men zich na de Schoenenwinkels, niet verre van dit walgelijk tooneel gelegen. Al aanstonds baaren zij verwondering door hunne uitgestrektheid, en door de werkzaamheid, die aldaar plaats heeft. Men begrijpt niet, hoe zoo veele werklieden van het zelfde beroep werk kunnen vinden, zelfs in eene groote stad; doch dit wordt klaar, wanneer men weet, dat de Oostersche schoenmaakers een talrijk gild uitmaaken, - een gild, 't welk in veel meer aanzien dan dat zelfde gild in Europa is; ongetwijfeld, omdat hunne nijverheid omtrent fijner en beter bereide grondstoffen werkzaam is, en hun werk tot zulk eenen trap van volkomenheid is gebragt, dat het meer den naam van eene kunst dan van een handwerk verdient. Niets, daarenboven, evenaart in verscheidenheid en netheid de schoeizels der Oosterlingen; het is een weezenlijk gedeelte hunner weelde. Blijkbaar wordt het hieruit, hoe zij een onnoemelijk getal handen kunnen bezig houden. Met een bijzonder genoegen, bovenal, bepaalt men zijne aandagt bij de schoeizels, voor de vrouwen geschikt, veele van welke met paerlen en edelgesteenten, en nog meer met goud en zilver, geborduurd zijn. Men vindt ze in alle kleuren, behalven groen, 't welk bij de Musulmannen heilig is, en ontheiligd zou worden, indien de voeten het aanraakten. De Persiaanen, die van eene andere fekte zijn, veroorloven zich dikmaals het draagen van groen schoeizel; en deeze geringe omstandigheid vermeerdert de verwijdering, die tusschen de beide Volken plaats heeft. Meer dan eenmaal hebben de Turken, bij het sluiten van een Vredesverdrag, van de Persiaanen, als eene der voornaamste voorwaarden, willen bedingen, dat zij het draagen van schoeizels en muilen van die kleur zouden nalaaten. Bekend is in het Oosten de schimpscheut eens Konings van Persie, die aan den Divan te Constantinopole vraagen deedt, hoe de Turken het gras in hunne velden met voeten durfden treeden, daar het van de geëerbiedigde kleur was. Intusschen hebben de Perliaanen, wanneer zij te | |
[pagina 531]
| |
Constantinopole zijn, den moed niet, om het bij de Turken geheiligd gebruik te trotseeren; en men ontmoet 'er niemant, die een groen schoeizel draagt. De schoenmaakers in het Oosten zijn veeleer fabrikeurs dan bloote handwerkslieden. In hunne magazijnen hebben zij altijd een grooten voorraad hunner werkstukken in gereedheid; dikmaals winnen zij 'er groot geld mede. De Constantinopolitaansche in 't bijzonder zijn zoo vermaard, dat men uit verren lande bij hen voorraad komt opdoen. Het werk der Turksche schoenmaakers verschilt zoo veel van dat der Europische, dat zij beiden een afzonderlijk beroep uitmaaken, en de Europeaanen, die op zijn Fransch geschoeid zijn, genoodzaakt zijn, zich van die der voorstad Pera te bedienen. Dit mag ook gezegd worden van de Kleermaakers, die insgelijks op de Basar hun bijzonder kwartier hebben, en niet minder werkzaam noch minder voorzien zijn van voorraad van Oostersche klederen. De Zijde- en Katoen-spinnerijen, die, in bijzondere straaten, voor het oog der voorbijgangeren openstaan, verdienen insgelijks opmerking. Meestal zijn de gereedschappen zoo eenvoudig en zoo plomp van maakzel, dat een Europeaan bezwaarlijk kan begrijpen, hoe van dezelve zulke fijne en tedere stukken kunnen voortkomen. Door kunst en oplettendheid moeten de werklieden de onvolmaaktheid hunner werktuigen vergoeden: want in een Land, alwaar niemant zijner bezittingen, noch zijner persoonlijke vrijheid zeker is, wie zou aldaar kosten willen doen, ter volmaakinge der nijverheid strekkende? Uitermaate is men 'er aan de oude wijze van doen verknogt, en heeft 'er grooten afkeer van nieuwigheden. Hierom kan men zich niet genoeg verwonderen, wanneer men, ondanks dusdanige belemmeringen, een oneindig getal werklieden ziet arbeiden, met eene aanhoudendheid, door niets af te trekken, en die geene andere verpoozing kent, dan de korte rust, welke de feesten van de Bairam gebieden. Geen einde zoude 'er zijn aan het optellen der winkels in den omtrek van de Basar. Die van onze Europische Galanteriekraamers hebben niets te beduiden in vergelijking van de Oostersche. Welk eene oneindige verscheidenheid in de kleine stukken huisgeraad, in allerlei gedaanten, zoo tot nut als vermaak dienende! Welk eene orde, welk eene netheid, welk een luister! Behalven eene verbaazende menigte van Klederstukken voor allerlei gestalten, voor allerlei smaaken, voor allerlei rangen, ziet men 'er bergen Horologiën, meestal met Arabische cijferletters versierd; glazen en kristallijne Vaazen van Venetie en uit Bohemen, allen bijkans in goud gevat; eene menigte kleinigheden van rood en geel Ma- | |
[pagina 532]
| |
rokijn, voor welke men bezwaarlijk naamen zou kunnen vinden. Alles, 't geen tot het Reukwerk behoort, is 'er niet minder overvloedig: hier versterkende oliën; daar stukken taf, op welke, met gomwater, gouden en zilveren bloemen zijn geschilderd, en van welke hembden en broeken voor de vrouwen gemaakt worden; ginds stukken linnen, met zijde van onderscheidene kleuren beschilderd en geborduurd, die tot tafelkleeden dienen; kleine ringen, kleine gouden kettingen voor de gemeene boerinnen, ten toon hangende naast Aigretten, van paerlen en briljanten, waardig om met het tooizel van Konmginnen te wedijveren; alsmede gouden en zilveren kokertjes, pijpen van geel amber, met diamanten en paerlen bezet, enz. Andere Boogen bevatten volkomene stellen Klederen, zoo in den smaak der Turken, Arabieren en Persiaanen, als voor de aanhangers van een anderen Eerdienst; huisgeraaden, geheel gereed om in de Oostersche vertrekken geplaatst te worden; kleine ronde tafels, matrassen en kussens voor de Divans; spiegels, zelfs keukengereedschappen. Alwat tot de behoefte des lichaams en de genietingen der zinnen behoort, wordt, derhalven, alhier in de grootste overdaad gevonden; zelfs mangelt het hier niet zoo zeer aan voedzel voor den geest, als men zich zou verbeelden; doch dat alles is, bij uitsluiting, naar den smaak der Oosterlingen berekend. Eene der naauwe straaten van de Basar is, in haare geheele lengte, met Boekwinkels bezet. Turksche, Persiaansche, Tartaarsche en Arabische Werken, in folio, quarto en octavo, worden 'er in menigte op tafels uitgestald. Meestal zijn het zeer wel uitgevoerde geschreevene boeken, met kleuren, met goud en zilver doormengd, versierd. Allen zijn gebonden, maar in den Oosterschen smaak. Allen zijn ontzettend duur. 'Er zijn boekdeelen, voor welke van tachtig tot honderd piasters gevraagd worden. De meeste Boekverkopers schijnen zeer kundig te weezen; althans zij kennen vrij wel den inhoud der boeken, welke zij verkoopen, en leezen zeer vlug het Turksch, Arabisch en Persisch. Veelen onder hen zijn tevens afschrijvers en teekenaars der boeken. Bij hen vindt men alles wat tot het schrijfwerk behoort, potlooden, penseelen om de letters te kleuren, papier, 't welk gemeenlijk van Venetie en Marseille komt, maar 't welk moet glad gemaakt worden, om tot het Turksche schrift te kunnen dienen, en de kleuren en andere versierzels te ontvangen. Met het naderen van den nacht verandert het gelaat der Basar; in den Oosterschen smaak, maar met een verblindenden luister, wordt zij verlicht; duizenden lantaarnen en lampen flikkeren allerwegen. Niet alleen de straaten zijn verlicht, maar onder elken Boog, in ieder magazijn, is elk | |
[pagina 533]
| |
'er op uit, om door kunstlichten het aanzien der koopwaaren te vermeerderen, welke hij uitstalt. De Basar, nu nog leevendiger dan over dag, wordt de verzamelplaats van allen, die om hunne bezigheden, of om de warmte, waren t'huis gebleeven; doch deeze verpoozing is van korten duur. Zoo dra de nacht is ingevallen, worden de winkels geslooten, de winkeliers gaan na hunne huizen, die meestal in de nabuurschap zijn, en de Basar wordt tot 's anderendaags aan duisternisse en stilte overgelaaten. Thans heeft 'er een waakzaam toezigt plaats, 't welk men van een Land niet zou verwagten, alwaar alle wanordes als genaturaliseerd zijn. Gelastigden, Basar-Bachis genaamd, met dit toezigt belast, laaten 'er, geduurende den nacht, gestadige ronden doen. Alles is 'er volmaakt veilig. Dieverijen en andere wandaaden vallen 'er even zeldzaam voor, als onder de best ingerigte regeeringen. Hiervan, egter, moet het geval worden uitgezonderd, waarin het Constantinopolitaansche graauw, aan het muiten geslagen, zich na de plaatzen begeeft, alwaar zijne schraapzucht hoopt gelukkigst te zullen slaagen. Ligt kan men denken, dat, in dusdanige omstandigheden, de vermaarde Basar 't eerst aan de beurt ligt. |
|