Middel om het afloopen der kaarzen te beletten.
Smelt acht ponden wit wasch in een langwerpig en naauw vat; doe 'er twee ponden van het zuiverste smeer bij. Wanneer alles wel gesmolten en gemengd is, doop 'er kaarzen in van acht in het pond, en neem ze, naa verloop van eenige oogenblikken, 'er wederom uit; thans zijn zij met een korst was overtrokken, die de dikte van ongeveer een lijn heeft. Herhaal de bewerking, indien deeze dikte niet genoeg zij. Hang vervolgens deeze kaarzen aan het lemmet op, om ze te laaten droogen.
Wanneer de kaars aangestoken is, maakt het wasch, 't welk niet zoo spoedig als het smeer smelt, eene soort van rand uit, die het afloopen belet; en het smeer, welk men onder het wasch mengt, bevordert de vereeniging van de laag wasch met de kaars, die, van buiten, volmaakt naar een waschkaars gelijkt.