zijn voorneemen aan zijne Zielsvoogdesse bekend, en verzogt daartoe van haar verlof. De enkele voorslag verschrikte haar; zij viel in zwijm. Bekomen zijnde, stelde zij alle haare tedere welspreekenheid te werk, om hem dien kamp te ontraaden, en daaraan niet meer te doen denken. Dan, des ondanks, oordeelde hij geen spreekender bewijs van zijne Liefde te kunnen geeven, dan dit moedbetoon. Heimlijk liet hij alles vervaardigen, wat een Ridder noodig hadt, om zich in dat Strijdperk te vertoonen.
Ondanks de zorg, door dien Ridder gedraagen, om de bepaalde volvoering zijns voorneemens voor zijne Meestresse te verbergen, werd zij des verwittigd, en stelde nogmaals al haar vermogen te werk, om hem dat gevegt te ontraaden. - De dag des Stierengevegts kwam. De Ridder bezigde al zijne welspreekenheid, om haar over te haalen, dat zij zich bij het gevegt zou laaten vinden; met bijvoeging, dat haare tegenwoordigheid alleen genoegzaam zou weezen, om hem den onverschrokkensten moed in te boezemen en zeker overwinnaar te maaken, en tevens hem haarer waardiger. - Zij gaf hem te verstaan, dat zijne Liefde meer trotsch dan teder was, doch dat de haare in tederheid het verre van trotschheid won; met bijvoeging, dat hij ter plaatze zou gaan, waar hem de Eer riep; dat zij, naar zijne begeerte, ook daar zou komen; dat hij in haare tegenwoordigheid zou strijden; doch, voegde zij 'er nevens, dat haar bijweezen hem mogelijk meer zou verzetten dan aanmoedigen.
De Ridder verliet vol moeds zijne Schoone, ging na het Stierengevegt, en deelde in 't zelve. Een woedende Stier viel op hem aan. Hij weerde dien dapper af. Te midden van dit strijden, wierp een jonge Dorpeling een schigt in het Dier, 't welk zijne woede van den Ridder af en loeiende op den Schigterwerper wendde. De Jongeling meende in eene verhaaste vlugt lijssbehoudenis te zoeken. Onder dit vlugten viel de muts hem van 't hoofd. Het lange en schoone hair, 't welk over nek en schouders des vermeenden Jongelings zwierde, ontdekte aan aller oog, dat het een jeugdig Meisje was. Beevende was haare ontwijking, en de schrik verstijfde, als 't ware, haare leden; althans den Stier kon zij niet ontwijken: woedend gaf hij haar een stoot in de zijde, op het oogenblik dat de Ridder, die terstond ontdekte wie zij was, haar poogde te redden. - Hij zag zijne Zielsvoogdesse in den gevaarlijksten toestand; haar dood stelde hij vast. Zijn leeven was hem niet meer waardig; herhaalde keeren viel hij den woedenden Stier aan, die hem verscheide doodlijke wonden toebragt.
De beide deerlijk gekwetsten werden uit het Strijdperk gedraagen, en ten huize van den Vader der ongelukkige Schoone gebragt. Zij verzogten in ééne kamer te mogen liggen, en om de gunst van onverwijld te mogen trouwen, en naa hunnen dood ten minsten in een zelfde Graf te mogen rusten. Die laatste gunst werd de ongelukkige Gelieven ingewilligd.