Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 492]
| |
tien, zijnde 88,000 livres; en de Dictator julius cesar betaalde voor eene andere schilderij, die nog niet eens van een oud meester was, 80 talenten, of 2,560,000 livres. Meer prijs stelde verres op zijn Korinthisch vaatwerk, dan op zijn leeven en veiligheid: want hij durfde het aan marcus antonius weigeren, die 'er hem om vraagde: van hier dat die Drieman, tot straffe van zulk eene onbeleefdheid, hem tot eenen martelaar van zijnen smaak voor de kunsten stelde, hem, als eenen vijand van den Staat, aan de beulen overleverende. En nog waren de kostbaare schilderijen en standbeelden slegts een gedeelte, en, mag men zeggen, een zeer klein gedeelte der pracht, die in de Huizen der Grooten, vooral in hunne Lusthuizen, wierdt ten toon gespreid. De kamers waren aldaar met rijke vloertapijten belegd. Onder sylla begonnen ook de ingelegde vloeren van Mosaick in gebruik te komen, die welhaast zoo gemeen wierden, dat cesar, in alle zijne veldtogten, dusdanige vloeren in zijne tenten hadt. In alle de huisgeraaden, met welke de kamers gestoffeerd waren, wedijverde de bewerking met de stoffe. In 't bijzonder muntten aldaar de tafels uit, van Cederen- of van Ebbenhout, welke cesar 't eerst te Rome hadt gebragt, en die tot zeer hooge prijzen gekogt wierden, door lieden, die niets minder dan verkwisters waren. De gouden en zilveren vaten, de bekers en andere stukken, waarmede de buffetten en de tafels voorzien waren, waren van ongelooflijke zwaarte, en niet te evenaaren door 't geen de pracht van Koningen, zedert, in dit slag van dingen heeft kunnen ten toon spreiden. Het goud en zilver, die van deeze kostbaare stukken ter grondstoffe dienden, waren daarvan de kleinste verdienste, en men durfde ze zelfs niet vertoonen, wanneer zij niet het werk van deezen of geenen vermaarden Kunstenaar van vroegere eeuwen waren. Reeds hadt de Redenaar crassus, voor tien kleine drinkschaalen, van de hand van mentor, 100,000 sestertien (200,000 livres) betaald. Esopus, de Tooneelspeeler, bezat een zilveren vat, 't welk, volgens de berekening van meursius, 30,000 guldens hadt gekost. Verres, die, noch in adeldom, noch in rijkdom, op verre na een der aanzienlijkste lieden te Rome was, bezat, in gouden en zilveren vaatwerk, zoo veele meesterstukken, als alle de kunstenaars in Sicilie in acht maanden hadden kunnen vervaardigen. In het huis van marcus antonius was het in zoo een kwistende overdaad voorhanden, dat, ter gelegenheid van eenen maaltijd, een zijner Zoonen, voor eenen, naar zijnen dunk, geestigen grap, al het zilveren vaatwerk, welk op de tafel was, aan eenen der gasten ten geschenke gaf. Niet slegts de buffetten der Grooten, maar ook hunne keukengereedschappen waren an louter zilver; en de Drieman | |
[pagina 493]
| |
marcus antonius gebruikte 's nachts geenen anderen dan een gouden kamerpot. Pompejus het vaatwerk en andere werkstukken van myrrhus te Rome hebbende doen bekend worden, daalden de kostbaarste gouden vaten, hoewel het gewrogt der beroemdste kunstenaaren, merkelijk in prijs, en waren, van toen af, minder duur en minder gewild dan de andere. Bij deeze kostbaarheid in de huisgeraaden en de gebouwen kwam de Asiatische verwijfdheid in de leevenswijze, en de hooggaande koketterij in de kleederdragt en het tooizel der beide sexen. Metellus-pius en verres droegen ruime veelkleurige en zelfs purperen overrokken; als strijdig met de wetten en met de zeden hunner voorvaderen, wierdt dit beiden verweeten. Te Rome zelve schaamden zich de aanzienlijkste mannen niet, met de vrouwen om de meerderheid van opschik te wedijveren. Al vroeg vertoonde cesar de blijken, zoo wel van zijnen smaak voor verwijfdheid en keurigheid in zijn gewaat, als van zijne ongemeene talenten; en de Dictator sylla waarschuwde, uit dien hoofde, zijne vrienden, om tegen dat met open borst gaande kind op hunne hoede te zijn. Doch het meest verleidend voorbeeld voor de Romeinsche jeugd was dat van den Romeinschen Redenaar hortensius. Hij wiesch zich met reukwater, en berookte zich met kostbaare oliën. Steeds op zijn tooizel bedagt, ging hij zoo verre, dat hij over eenen zijner amptgenooten klagtig viel, hem van gewelddaadigheid beschuldigende, omdat hij, in een gedrang, eene plooi in zijnen tabbert hadt gekreukt. Vóór de tijden van sylla waren de onderscheidende tabberden van eene purperstoffe, waarvan het pond honderd denaciën kostte. Doch naa hem wilde men geen ander dan Tyrisch purper, waarvan men voor het pond duizend denaciën betaalde. De kleedervoorraad der Grooten, zoo wel als alle andere huisgeraaden, gingen hunne behoefte verre te boven. Lucullus, wien een zijner vrienden om honderd voegzaame kleederpakken, tot eene tooneelvertooning, welke hij wilde geeven, hadt ter leen gevraagd, vondt zich in staat om hem vijfduizend pakken bij te zetten, welke hij zelfs niet wist in eigendom te hebben. Zonder het voorregt, welk de vrouwen behielden, om oorringen, halssieraaden en armbanden, met paerlen en edelgesteenten bezet, te draagen, zouden de vrouwen, in kostbaarheid, fraaiheid en bevalligheid van kleederen, de mannen bezwaarlijk hebben kunnen overtreffen. Reeds vóór sylla waren die soorten van tooizel zeer gewild. Maar eerst naa den derden zegepraal van pompejus, en naa zijne verovering van Egypte, kwamen zij in algemeen gebruik, en klommen zij tot een buitenspoorig hoogen prijs. Cesar betaalde voor eene enkele | |
[pagina 494]
| |
paerl, welke hij aan servilia, de moeder van brutus, ten geschenke gaf, zes millioenen sestertien, of twaalf millioenen livres; en de berugte paerl, welke cleopatra in azijn smolt, wierdt op zestig millioenen sestertien geschat. Zoo zeer de vrouwen op paerlen en edelgesteenten gesteld waren, even zeer waren het de mannen op ringen, gevat in kassen, van steenen, door de beroemdste kunstenaars bewerkt. Antonius verbande den Raadsheer nonius, alleen omdat deeze hem een zeer schoonen Opaal niet hadt willen overdoen, en dien hij, in zijnen wederspoed, als het waardigste zijner bezittingen, of liever, als den dierbaarsten en getrouwsten zijner vrienden, bewaarde. Natuurlijk mag men denken, dat, de verwijfdheid in de wooningen en de gesteldheid op tooizel haar hoogste toppunt bereikt hebbende, de kostbaarheid der maaltijden haar op de hielen volgde, en de onmaatigheid en zwelgzucht tot medgezellen hadt. Te Rome hadt men onderwijzers in het maaken van goede cier, ten tijde als de leeraars in de welspreekendheid en in de wijsbegeerte aldaar schaars wierden. Dagelijks verzon men een nieuw middel om de zinnen te streelen, en vooral het onedelste van allen, het zintuig van den smaak. Men hadt vijvers, met allerlei visch gevuld, en vogelvlugten, van allerhande gevogelte voorzien; en deeze twee soorten van Menageriën wierden welhaast de voordeeligste takken van het inkomen der landgoederen. De vermaardste lekkerbekken hadden dezelve in bijzonderen eigendom, om altijd iets bij de hand te hebben ter voldoeninge van hunne zinlijkheid. Alle de ommelanden van Rome wierden winkels, pakhuizen of bewaarplaatzen van zeldzaamheden, bestemd om op de tafel der Grooten te verschijnen. De kunst om allerlei visschen, en vogels van alle landen, voor alle saisoenen, te bewaaren, wierdt ten zelfden tijde bekend, als het geheim om slekken, oesters, visschen, vogelen, vooral paauwen, haazen, en zelfs wilde zwijnen, te mesten. De tafel der Grooten, zelfs wanneer zij alleen spijsden, was, van al wat de aarde en de zee lekkerst konden opleveren, voorzien. Op zekeren dag als lucullus door zijnen hofmeester slegts een middelmaatige maaltijd was toebereid, aangezien hij niemant bij zich verwagtte, bestrafte hem dezelve daarover wel ernstig. ‘Gij dagt 'er dan niet om,’ zeide hij, ‘dat lucullus bij lucullus te gast was?’ In de groote huizen waren de avondmaaltijden altijd zoo overvloedig, alsof aan het volk van Rome een staatelijk onthaal moest gegeeven worden. Voor antonius, bij voorbeeld, en eenigen zijner vrienden, wierden acht wilde zwijnen gebraaden, welke bij tusschenpoozen van eenige oogenblikken aan het spit wierden gestoken. Philotas, de Arts, op het zien van dien verbaazenden toestel | |
[pagina 495]
| |
zijne verwondering betuigende, bekwam van den kok tot antwoord, dat dit getal van wilde zwijnen noodig was, opdat, in het oogenblik als antonius iets zou begeeren, 'er altoos iets, volmaakt gebraaden, mogt bij de hand zijn; en dat dit punt van volmaaktheid, in de meesterstukken der kookerije, even als in alle andere werken van vernuft, aan een oogenblik hing, 't welk ras voorbij was. 'Er is, derhalven, geen reden om zich te verwonderen, dat een enkel avondmaal, welk lucullus aan pompejus en cicero gaf, en waarop zij 's morgens zich zelve genodigd hadden, hem tienduizend ecus heeft kunnen kosten. Ten deezen tijde was het een werkvan de mode, wanneer men ter maaltijd wierdt genodigd, zich daartoe voor te bereiden, door het inneemen van een braakmiddel; eene voorzorge, welke, om naar het gebruik zich te schikken, lieden gebruikten, die niets minder dan vraaten waren. Daarenboven was het een zeer algemeen gebruik, naa het eindigen van den maaltijd, de maag door een braakmiddel te ontlasten. De afloop der gastmaalen geleek zeer veel, zoo als cicero het uitdrukt, naar den afloop eens veldslags; zommigen wierden als gevaarlijk gekwetsten opgenomen, terwijl men de meesten als dooden op het slagveld liet liggen! |
|