Om deze zwarigheid weg te nemen, dagt ik, dat misschien eene andere overzetting van deze woorden zou kunnen gegeven worden; maar dit vermoeden viel weg bij 't inzien van den Hebreeuwschen text, waar men het woord ה
nachah vindt, dat wel in de ruimere betekenis van
schaden,
benadelen, kan gebezigd worden, maar anders ook geenen zin kan opleveren, die hier iets tot opheldering zou bijdragen; en ik ontdekte naderhand, dat ook geleerde taalonderzoekers, zo als de beroemde Hoogleeraar
muntinghe, die, door zijn voortreffelijk Werk over de Psalmen, zoo veel licht over deze Oostersche dichtstukken heeft verspreid, wat den zin der woorden aangaat, bij de gewone overzetting gebleven zijn.
Muntinghe geeft dezelve aldus: (zie het 3de Stukje van dezen Schrijver over de Psalmen, bl. 328)
des daags zal u de Zon,
des nachts de Maan niet schaden; en daarover vinden wij aldaar, bl. 322, de volgende aantekening: ‘De zin schijnt eenvoudig deze te zijn: des daags zal u de hitte, des nachts geen koude schade doen. Het is bekend, dat, zo heet de dagen in het Oosten zijn, de koude van de nachten even zoo groot is, en dat beide aan reizenden dikwijls zeer lastig is. Jacob klaagde, dat hem, toen hij Laban diende,
bij dage de hitte,
en bij nacht de vorst verteerd hadde, Gen. XXXI:40; en ook nog heden weet men, dat in het geheele Oosten de nachten zeer koud, en daardoor zeer schadelijk voor de gezondheid zijn kunnen, vooral van reizigers, die in de open lucht plegen te slapen. Men vergelijke de aanmerkingen van
donat op
scheuchzer's
Bijbel der Natuur, Iste Deel 2de Stuk, bl. 1035 enz. Het schijnt intusschen, dat men de koude van den nacht vooral aan de Maan heeft toegeschreven. De Grieken
en Romeinen dagten, dat de daauw door de Maan wierd voordgebragt. Zie
heyne ad Virg.
Georg. III:337. Veelligt dagten de Oosterlingen ook dus; en was dat zoo, dan zou men zeer duidelijk zien, waarom ook de Maan hier als de oorzaak van de nachtkoude kon aangemerkt worden, te weten, wijl de koude van den nacht voornamelijk door den daauw, die in het Oosten des nachts zeer zwaar en menigvuldig is, veroorzaakt wordt.’ Zie verder de aangehaalde plaats bij den Schrijver zelf, die hier twee voorbeelden bijbrengt nopens de menigte van daauw, die des nachts in 't Oosten