ze halfdoorschijnendheid heeft geene plaats meer, wanneer, naa het overlijden, het bloed, niet meer omloopende, koud en stijf is geworden.
Veele kranke en zukkelende lieden heb ik gekend, wier lichaam, aangezigt en handen bleek waren; doch nooit heb ik iemant gezien, wiens handpalm de bovengemelde kleur hadt.
Ik heb Lijken gezien, wier vleesch bijkans zoo kleurig als in den gezonden staat was; het aangezigt, de handen en de voeten waren bleek en blaauw; doch de voetzoolen en handpalmen hadden altijd, bij uitsluiting, de bovengenoemde kleur.
Aan de vrienden van het menschdom, aan de Genees- en Heelmeesters, aan de opzieners van Gasthuizen met naame, zij het bevolen, te onderzoeken, en getuigenis te geeven, of, in zekere ziekten, in welke leevende persoonen voor dood wierden gehouden, de beide verschijnzels, door mij aangeweezen, zich vereenigd vonden naa verloop van vierëntwintig uuren naa het onderstelde overlijden.
Indien uit eene reeks van waarneemingen bleek, dat zij niet dan aan Lijken gevonden worden, zou de Wet kunnen gebieden, dat de zulken alleen, die ze niet vertoonen, niet mogen begraaven worden, voordat de verrotting zich openbaare.