| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.
De voordeelen der stilzwijgende veragting.
Silence is sometimes more significant and sublime, than the most noble and most expressive Eloquence, and is, on many occasions, the indication of a great mind.
richardson.
‘Stilzwijgen is zomtijds meer beduidende en verheevener, dan de edelste en nadruklijkste Welspreekenheid, en strekt, in veele gevallen, ten betoon van eene groote ziel’ - luidt het zeggen van den Zedeschrijver, aan het hoofd geplaatst van deeze Proeve, waarin ik ten oogmerk heb, de voordeelen aan te wijzen van Stilzwijgende Veragting, in meest alle gevallen van belediging.
Noodig, egter, is het, vooraf aan te merken, dat de beledigingen van onderscheiden aart zijn. Eenige zijn 'er, voor welke de Wet herstelling verschaft; en tot deeze behoort men toevlugt te neemen. Andere zijn even beschadigend en nadeelig, waarvoor de Wet geen hulpmiddel aanbiedt, en die, nogthans, de Wetten, zo van god als Menschen, verbieden te straffen, volgens eenig voorschrift van eigen maakzel. En is 'er eene derde soort van beledigingen, welke doorgaans afgeweerd of tegengegaan worden door geweldige opstuivingen van drift, die zich op veelerlei wijzen vertoont; doch voornaamlijk door een geweldig gebruik der tonge, waarmede wij den geenen, die ons beledigd heeft, aanvallen, alsof elk woord een slag, en elk zeggen een pak slagen ware, genoegzaam gelijk aan het breeken van iemands been, of het uitrukken van iemands oog. Het is in het geval van beledigingen van de laatstgemelde soort, dat ik aan stilzwijgende veragting de voorkeus boven eenig ander middel zou geeven.
'Er ligt in Stilzwijgende Veragting iets zo onver- | |
| |
draaglijks voor de partij, omtrent welke dezelve plaats heeft, dat zij, in smertlijke aandoening, de zwaarte van stokslagen, ooit gebruikt, verre te boven gaat; en dezelve is teffens een wapen, zo gemaklijk te gebruiken, als binnen het bereik van elks bekwaamheden. Indien lieden van den tegenwoordigen smaak beweeren, dat een stok of een zweep meer loflijke wapens zijn, en dat stilzwijgen lafhartigheid insluit, dwaalen zij zeer in de kennis van de menschlijke natuure: want indien het oogmerk van dien stok of zweep is om smerte aan te doen, is het dan geene groote verbetering, een wapentuig aan de hand te geeven, dat veel gevoeliger smert veroorzaakt, en teffens altoos bij de hand is, en daarenboven geene bijzondere bekwaamheid of afgerigtheid in het gebruik vereischt, waartoe men niet behoeft lessen van een' schermmeester of van iemand anders te neemen?
Ik houd mij ten vollen verzekerd, dat, indien ik de menschen wilde beduiden, dat zij nooit toornig moesten worden bij het ontvangen van eenige belediging, men mij zou aanzien voor een zinloozen, die in een verbeterhuis paste geplaatst te worden; en misschien met reden: maar, wanneer ik alleen eene meer gevoelig werkende gevoeligheid aanprijs, dan men tot nog toe heeft gebezigd, hoop ik, dat mijn plan niet zal aangezien worden als de minste inbreuk doende op die Wetten van Eer, welke veele Heeren vereeren, misschien met een dieper eerbiedenisse, dan eenige andere Godlijke of Menschlijke Wetten. - Ik beweer geenzins, dat wij geene driften moeten hebben, of dat het zondig is, toornig te worden: dit is 'er zo verre af, dat ik bedoel onze driften op te wekken en te verheffen, en daaraan eene waardigheid bij te zetten, verre verheeven boven de tegenwoordige al te gemeene en laage wijze, op welke wij dezelve hooren uitdrukken. - Ik wil niet, dat wij werkloos en ongevoelig zijn onder aangedaan ongelijk. Alles, wat ik bedoel, is, te staaven, dat 'er niets smertlijker valt dan een Veragtend Stilzwijgen, 't welk onzen tegenpartijder, met een kragt en nadruk, aan geene woorden bij te zetten, zegt, ‘dat hij beneden onze kennisneeming en allen antwoord onwaardig is.’
Zulks zal blijken, als wij, in de eerste plaats, aanmerken, dat het onzen tegenpartijder kwelt, wiens oog- | |
| |
merk was, in ons alle de zigtbaare angsten en ongemaklijkheden te verwekken, alle de stuiptrekkingagtige beweegingen van diepgevoelde belediging gaande te maaken, welke te aanschouwen eerten vijand de hoogstmogelijke voldoening schenkt. Te deezer oorzaake hielden de dwinglanden van ouden tijd zich niet te vrede met hunne onderdaanen tot wreede doodstraffen te doemen, maar zij zogten teffens hunnen onmenschlijken lust te boeten, door ooggetuigen te zijn van de worstelingen der lijdende menschheid. - Hij nu, die eene hem aangedaane belediging met Stilzwijgende Veragting bejegent, doet smerte aan, door zijnen vijand te leur te stellen in dit gevormd heuchlijk vooruitzigt. Niets is algemeener bij de kwaadaartige plaagers des menschdoms, dan dat zij, iemand eene belediging aangedaan hebbende, onderzoeken, hoe hij dezelve opnam. ‘Was hij niet boos? Stoof hij niet in toorn op? Raasde en tierde hij niet? Hoe gaarne zou ik hem gezien hebben, toen hij het eerst vernam!’ enz. En wat kan vernederender, wat kwellender en onaangenaamer zijn voor een man van dien aart, dan te hooren: ‘Gij hebt geheel mis; hij ontving dit alles met de uiterste koelheid en stilzwijgende veragting.’
'Er zijn twee voorbeelden van eerbiedwaardige Stilzwijgenheid en Veragting, welke ik de vrijheid neem te ontleenen van eenen Schrijver, die, over een dergelijk onderwerp handelende, dezelve aanvoert. Het eerste is dat van ajax. Ulysses, die de tegenstreever van deezen grooten Man geweest was, zo wel als de oorzaak van diens dood, de schim van deezen in het rijk der afgestorven Helden ontmoetende, vertoonde zich voor hem met eene nederige en aan aanbidding grenzende houding; de ander laat dit voorbijgaan met eene grootsche houding, en zulk een Stilzwijgen, als, om de woorden van longinus te bezigen, meer grootheids ten toon spreidde, dan iets, 't geen hij zou hebben kunnen zeggen. - Het andere voorbeeld leevert ons virgilius op. Eneas, onder de schimmen der wanhoopige minnaars den geest aantreffende van haar, die onlangs voor hem gestorven was, nog de versche wonde daarvan omdraagende, vervoegt zich tot haar met uitgestrekte armen, met een vloed van traanen, en de vuurigste betuigingen van zijne onschuld in het voorgevallene: al het welk dido ontvangt met de waardigheid
| |
| |
en versmaading van eene gehoonde Minnares en beledigde Koningin. Zij is zo verre van hem met eenig antwoord te verwaardigen, dat zij het oog niet op hem nederslaat. De Dichter verbeeldt haar, als het aangezigt van hem afwendende, terwijl hij tot haar sprak; en, naa haare oogen eenigen tijd op den grond gevestigd gehouden te hebben, als eene, die zijne betuigingen hoorde en versmaadde, van hem wegvlugtende in een mijrthen-boschje, in de armen van een ander, wiens getrouwheid haare liefde verdiend hadt.
Dan, - om regtstreekscher tot ons onderwerp weder te keeren, - ik heb de voordeelen aangeweezen van Stilzwijgende Veragting, in zo verre de Partij betreft, die de belediging aandoet, en hoopt getuige te weezen van 't geen hij bedoelde dat dezelve zou uitwerken. Maar, ten anderen, de voordeelen van Stilzwijgende Veragting, ten aanziene van de beledigde Partij, zijn niet minder in 't oog loopende. Het is eene toegestaane zaak, dat, schoon elk mensch toornig mag worden, geen één van de honderd het gelukkig talent bezit, om dien toorn op zulk eene wijze uit te drukken, dat hij zich zelven niet ten toon stelle. In dit geval kunnen anderzins eerwaardige characters zich zwak en veragtlijk vertoonen. Zij storten een vloed van woorden uit, zonder zamenhang, zonder beduidenis, en schijnen eer met zich zelven dan met hunnen vijand te vegten. Alles verbastert in enkel schelden, 't geen men in de slegtste afhoeken op de volmaaktste wijze hoort, en in dezelve behoorde bepaald te blijven. Zulk een twist is geen tweegevegt, maar eene worsteling, die dikmaaler vermaak verschaft aan de omstanderen, dan met kwetzing der partijen gepaard gaat.
Al dit ontgaan wij door Stilzwijgende Veragting, welke niet alleen wreekt met groote strengheid, maar tevens met volkomene veiligheid. Terwijl onze Partij bemerkt, dat wij onaangedaan blijven, wordt hij zelve ten prooi van de onaangenaame aandoeningen, welke hij heeft zoeken op te wekken. De Psalmdichter drukt zulks zinrijk uit: ‘hij valt in den kuil, welken hij gegraaven heeft, en hij verwart in zijn eigen net.’ En zeker, geene andere teleurstelling op aarde kan half de kwelling baaren, welke iemand gevoelt, wanneer hij ontdekt, dat hij gestraft wordt ‘door eene roede, welke hij zich zelven besteld heeft.’
| |
| |
Ik zal, hoop ik, geene ongunstige oordeelvelling te wagten hebben van de zogenaamde Lieden van Eer, die denken, dat zich gevoelig en geraakt te toonen een pligt is, wanneer ik dus bedoel, de uitwerkzelen daarvan te versterken. Men zal mij voor geen bloodaart houden, als ik mij voorstel, een dieper wonde toe te brengen, in stede van verzagting. Ik houd mij verzekerd, dat allen, die de menschlijke natuur te recht kennen, in mijn gevoelen zullen treeden; en allen, die den vrede beminnen, zullen het plan, door mij aangepreezen, veel omhelzenswaardiger vinden, dan eenig, door de grootste voorstanders van wraakneemenden toorn immer uitgedagt.
Zelfs wil ik nog een stap verder gaan, en 'er bijvoegen, dat 'er een nog hooger graad van straffe is, welke wij den belediger kunnen aandoen; en deeze is, hem vergiffenis te schenken. Doch dit vermeld ik met omzigtigheid, en ik weet 'er zal alleen op gelet worden door die weinige uitgeleezenen, die hunne leevensregels ontleenen uit dat Wetboek, waarin het vergeeven van ongelijken eerst werd bevolen. Ik zeg, dat ik dit met voorzorge vermeld; dewijl het schijnt te strijden met alles, wat ik tot hiertoe bijbragt: want ongetwijfeld was het oogmerk deezer Proeve veeleer om den Toorn te bestuuren dan uit te dooven. Nogthans, indien ik zo vrij mag weezen om nog iets van deeze soort van gevoeligheid te zeggen, is het, dat, van alle wijzen van straffen, deeze geschikt is om den diepsten indruk te maaken, en de opregtste hervorming te wege te brengen.
Eindelijk, indien wij acht slaan op 't geen men in deeze dagen niet over 't hoofd mag zien, op het Character van een fatsoenlijk Heer, moet dit in alle dingen in 't oog gehouden worden, en dus ook in den Toorn; en behoort hij zorge te draagen, niets te doen, 't welk met welleevendheid strijdig is. Ongetwijfeld zou Lord chesterfield, indien hij dit onderwerp behandeld hadt, 't geen ik niet weet dat hij gedaan heeft, zijnen Zoon deezen of dergelijk eenen raad gegeeven hebben, ‘dat Toorn een zeer opmerkenswaardige drift is, doch dat men zich als een Heer van fatsoen daaromtrent gedraagen moet, en over deeze drift een trek van bevalligheid verspreiden; ten einde ons dus uit te monsteren van de opstuivingen en kijvagien van het gemeene volk.’ En ik twijfel zeer,
| |
| |
of zijne Lordschap wel iets kragtdaadiger zou hebben kunnen uitdenken, dan het Veragtend Stilzwijgen, welks voordeelen ik meen in klaaren dag gesteld te hebben. |
|