Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Bedenkingen, over het vraagstuk, wie het gelukkigst moet gerekend worden, de man van verfijnd verstand, of de man van onaangekweekten smaak.(Naar het Engelsch.)
Met deeze Vraag voor oogen, valt terstond zeer eigenaartig het bijbrengen eener algemeene aanmerkinge over de verdeeling des Geluks, zo als hetzelve vloeit door de onderscheidene kanaalen der Zamenleevinge, welke hier op nederkomt, dat de onpartijdige Natuur, met eene eenpaarige en niet onderscheidende hand, haare geluksgaven aan de Stervelingen uitgereikt hebbe. De hoeveelheid van het bezit schijnt geëvenredigd te zijn aan de vatbaarheid van den bezitter; en de maat van persoonlijk genot, hoe groot ook de vatbaarheid daarvoor moge weezen, schijnt in dezelfde evenredigheid te staan. Uitgebreide middelen van voldoening brengen met zich nieuwe en vermeerderde begeerten, gevolgd door nieuwe en overvloediger springende bronnen van teonvredenheid en teleurstelling. En daar het Geluk enkel bij vergelijking bestaat, zal het evenwigt van begeerte en de middelen van voldoening, 't zij in de laagste of hoogste kringen, even zeer het hoogste toppunt van geluk uitmaaken. De invloed van 't geen men Rang noemt, is, derhalven, waarschijnlijk, veel min aanleidelijk tot eenige verscheidenheid van persoonlijk geluk, dan de zedelijke of natuurlijke omstandigheden deezes leevens, en misschien dat verschil in de maate van beschaaving der zielsbekwaamheden, waarover wij meer bepaald moeten spreeken. 'Er doet zich eene niet geringe zwaarigheid op, om tot een voldoend antwoord op de voorgestelde Vraag te komen, ontstaande uit de moeilijkheid, om, op eene juiste wijze, de kragt van der menschen gewaarwordin- | |
[pagina 362]
| |
gen te bepaalen. De taal, deswegen gevoerd, is naauwlijks een toereikend middel, om des eene waare afbeelding te geeven; dewijl zommige menschen, bij alle gelegenheden, luid schreeuwen, en andere bedaard en stilzwijgend zijn; eenigen hellen zeer tot vergrooting over, anderen verminderen grootmoedig het lijden, 't geen zij draagen, en smaaken alle de bedaardheid der Wijsbegeerte. Neemen wij onze toevlugt tot eene vergelijking van onze eigene gewaarwordingen, in dergelijke omstandigheden, wij beroepen ons dan op een bepaalden maatstaf, die, toegepast op anderen, van ons verschillende in de aankweeking en oorspronglijke wijziging van hun verstand en aandoeningen, ons ontwijfelbaar op een dwaalweg brengt. In dit geval zullen wij, misschien, het naast komen aan een voldoend besluit, door het vergelijken van onze eigene gewaarwordingen, niet met die van andere menschen, in gelijksoortige omstandigheden, maar met zichzelven, op verschillende tijdperken van ons bestaan, en bij gevolge in onderscheidene trappen van aankweeking en versijning; wanneer wij daar nevens voegen een onderzoek, in hoe verre het besluit, uit die vergelijking opgemaakt, onderschraagd of verzwakt worde, uit het geen wij bij anderen waarneemen; toestaande, dat, 't geen wij daaruit afleiden, op zichzelve eenigzins onvolkomen is. Van de eerste ontwikkelingen des Verstands, zijn de vermaaken der Verbeelding, of van Smaak, zeer aanmerklijke gedeelten in het zamenstel van ons Geluk. Muzijk en Tekenkunst, Liedjes en Vertellingen, geschikt naar onze vatbaarheid, bepaalen, met eenen veelvermogenden invloed, onze kindsche aandagt, en verwekken de sterkste aandoeningen van kinderlijk vermaak. Het Oordeel is alsdan nog niet gevormd, en de buitenspoorigste vlugt der verbeelding aan den eenen kant, en elke kleine woordspeeling aan de andere zijde, elke nieuwigheid, met één woord, welke binnen ons kindsch bereik komt, werkt, met volle kragt, op onze ziel, met geene kundigheden voorzien, en de aandoeningen, daardoor veroorzaakt, worden niet verdrukt of verminderd door de wegneemende hand van het meer gerijpte oordeel. - De Heer burke schijnt eene dergelijke overtuiging en smert gevoeld te hebben, ten opzigte van de meerdere voldoening, welke de onaangekweekte smaak | |
[pagina 363]
| |
der vroege jeugd geniet uit de werken der verbeelding, vergeleeken met die van rijper jaaren. - ‘In den morgenstond onzes leevens,’ zo drukt hij zich uit, ‘wanneer de zintuigen onafgesleeten en teder zijn, wanneer de geheele mensch in elk deel leeft, en de glans der nieuwigheid zich verspreidt op alle voorwerpen rondsom ons, hoe leevendig zijn op dien tijd onze aandoeningen; maar tevens hoe verkeerd en onnaauwkeurig oordeelen wij over alles! Ik wanhoop immer dezelfde maate van vermaak te zullen ontvangen uit de heerlijkste stukken van de grootste vernuften, welke ik op dien tijd smaakte uit stukjes, welke mijn oordeel tegenwoordig laf en smaakloos keurtGa naar voetnoot(*).’ De Man van onaangekweekten Smaak blijft, geduurende zijn geheele leeven, bijkans in deezen gelukkigen staat der Kindschheid, ten opzigte van de voldoening, welke hij ontvangt uit werken van Verbeelding. Men neeme waar, het vermaak, 't welk in eene boerenhut heerscht, wanneer de Marskramer zijn omslag met elendige Prentverbeeldingen opent, waarin alles zo jammerlijk is afgebeeld. Indien de uitwendige aanduiding der gewaarwording het waare kenmerk zij van de inwendige aandoening, voelt de Kunstkenner, een der Schilderen Meesterstukken van raphaël ziende, geen zo sterke en onvermengde voldoening. Op dezelfde wijze geeft een Straatliedje aan het ongeoefend Verstand een vermaak, 't geen de wijze en kundige Man van Smaak niet erlangt uit de onsterflijke Werken van een shakespear en milton: de gewaarwordingen der eerstgemelden zijn, onder het leezen, eenpaarig aangenaam; die der laatstgenoemden zijn menigwerf onvermaaklijk, zelfs smertvol, op de ontdekking van misslagen in de meest aan volmaaktheid grenzende Werken. Maar 'er is een ander bestanddeel in het uitmaaken des Geluks, van eene veel grooter aangelegenheid dan de geneugten van Smaak; ik bedoel de uitoefening van gezellige aandoeningen. Voor dezelve is de vordering in de leevenswijze, dat is in beschaafdheid, misschien niet veel gunstiger. 't Is waar, dat wij allengskens eene grootere maate van kieschheid verkrijgen en scherpheid | |
[pagina 364]
| |
van aandoening, en, overzulks, eene grootere geschiktheid, om deeze aan te wenden; maar wij ontvangen teffens eene scherpheid van oordeel, en wat ons voorkomt in de zamenleeving wordt, ingevolge hiervan, voorzigtig nagegaan en naauwkeurig afgewoogen. De openhartige en niets kwaads vermoedende vertrouwlijkheid der jeugd maakt plaats voor de omzigtige en agterdogtige berekeningen van een rijper oordeel. En, daar de verschillendheden van character algemeen en in 't oog loopende zijn, en de overeenkomsten hoogst zeldzaam, loopt deeze alles wikkende en afweegende naspeuring doorgaans meer uit op eene stijve beleefdheid en pligtpleeging, dan op eene hartlijke en vertrouwlijke vriendschap. Nogthans, schoon dit, zo als het ons voorkomt, eene juiste opgave is van de omstandigheden, zo als de Maatschappij thans over 't algemeen gesteld is, moet men toestemmen, dat de denkbeeldige volmaaktheid van maatschappelijk geluk alleen moet gezogt worden bij gesteltenissen van die kiesche versijning, welke van zich verwijdert alle aannadering van die ruwere aandoeningen, welke in de wereld heerschen, en alleen leeft voor de zuivere gevoelens van waardigheid, welvoeglijkheid en deugd. Maar, indien de vatbaarheid voor de hoogste maate van Geluk alleen den zodanigen toekomt, zal het dan blijken, als wij het Menschdom beschouwen, dat hetzelve deeze bezit? Of strekt zulks om de aangeduide aftrekking te billijken? Raadpleegen wij de ondervinding, hooren wij de uitgeboezemde klaagtoonen van Dichters, Dichteressen, van Zedeschrijvers over dit onderwerp, wij zullen ons om het antwoord op deeze vraagen niet verlegen vinden. Zij hebben, als 't ware, de kragt der woorden uitgeput, om de onheilen der fijngevoeligheid uit te drukken, en te toonen, dat het leed, op deeze wereld ondervonden, best geschilderd wordt door hun, die 't zelve op de treffendste wijze voelen. Buiten alle tegenspraak zijn de rampen en wederwaardigheden, die den sterveling op deeze wereld omringen, treffen en drukken, veelvuldig en groot; en de aandoenlijkheid, welke opgescherpt is, door de beschaaving, tot de spoedigste en sterkste gewaarwording, vindt men maar al te gereed om 'er op te blijven stilstaan, zelfs bij voorraad, door nadenken, wan- | |
[pagina 365]
| |
neer de afstand zomwijlen strekt om een vergrootenden nevel over alle soortgelijke voorwerpen te verspreiden. Dit, zo wel als de gereedheid der menschen, om over de rampen, welke hun treffen, in 't breede te spreeken, schijnt zeer te dienen tot eene bewijsreden, om ons af te maanen van eene te groote verfijning onzes verstands en onzer aandoeningen, vermids derzelver aankweeking noodwendig dient, om die gereedheid teffens te doen aangroeijen, en bij veelen, uit dien hoofde, strekt, om eene voor geluksgenot vatbaare gesteldheid tegen te werken, zielsongerustheden en kwellingen te vergrooten, en hun in den staat te dompelen, dat zij de regels van poot op zich toepassen:
Men zou de rupzen in 't geboomt,
De horsels, die met angels kwellen,
Ja alles waar verdriet afkoomt
Veel eer dan mijn beduchtheên tellen.
Maar wij willen hartlijk hoopen, dat deeze sombere klaagers ons eer de taal van toevallige en door de verbeeldingskragt vergroote leevensongelegenheden hebben doen hooren, dan eene schilderij gegeeven van den weezenlijken en doorgaanden staat hunner zielen; daar wij zo zeer weeten, dat de schilderijen, door de Dichters opgehangen, dikwijls veel vergrootings ondergaan, en verre zijn van met den weezenlijken staat overeen te stemmen. - Wij willen desgelijks hoopen, dat, waar de afbeelding eene treffende overeenkomst heeft met hun daadlijk bestaan, de geaartheid en gesteltenis des klaagers mag aangemerkt worden als eene oorzaak van de uitgeboezemde jammertoonen en akelige beschrijvingen van den stand der dingen en het beloop der zaaken op deeze wereld, misschien ondersteund door bezwaarende omstandigheden, of onvoorziene slagen des tegenspoeds: want in deeze omstandigheden alleen kunnen wij begrijpen, dat de aankweeking des Verstands en de verfijning van Smaak tot ongeluk kan aanleidelijk weezen. Want men hebbe te bedenken, dat dezelfde scherpheid van Oordeel en teergevoeligheid van Smaak, welke uit de meerdere Beschaaving hervoortkomt, noodwendig in zich bevat eene even vaardige en gereede bevatting en gevoel van vermaaklijke zo wel als van smert- | |
[pagina 366]
| |
lijke gewaarwordingen. Onverschilligheid voor het eene gaat met onverschilligheid voor het andere hand aan hand. Maar zeker de toestand der zodanigen is niet te benijden, wier bekwaamheden zo stomp zijn, dat zij, door allen wissellot des leevens, om zo te spreeken, geene vreugde immer kenden, geen kommer immer voelden; en ongetwijfeld geniet de Man van een verfijnden Smaak de uitgeleezene vermaaken der gezellige zamenleeving, wanneer deeze hem ten deele vallen, op eene veel treffender wijze, dan het ruwe en onopgekweekte Kind der Natuure. En de veelvuldige voorbeelden van dat genot, welke wij aantreffen onder Dichters en Mannen van Vernuft, niet ontleend uit hunne eigene berigten, (want de menschen schijnen min genegen om een verslag van hunne aangenaame genietingen te geeven, dan de wereld te onderhouden met de uitboezemingen van hunne onheilen) maar uit de verhaalen van anderen, strekken ten verderen bewijze, dat de klagten deezer jammerende Dichteren toegeschreeven moeten worden aan verdrietige oogenblikken van verveeling of zwaargeestigheid, of aan hunne bijzondere geaartheid, verbitterd door onbehaagelijke ontmoetingen op den weg des leevens. Mejuffrouw w. montague schrijft van haaren bloedverwant fielding, ‘dat geen Mensch meer genots van het leeven hadt dan hij, schoon weinigen minder reden daartoe hadden. Zijne gelukkige gesteltenis (zelfs wanneer hij dezelve bedorven hadt) deedt hem alle kwaalen vergeeten, als hij aan eene welvoorziene tafel zat, of bij zijn vles Champagne; en ik houd mij verzekerd, dat hij meer gelukkige uuren telde, dan eenig Vorst op den aardbodem.’ Zijne aangeboorene vrolijkheid deedt hem vreugd scheppen in 't onderhoud met zijne Keukenmeid, en verzelde hem op de bovenste verdieping. - Men heeft iets dergelijks waargenomen in richard steele en den slegten en ongelukkigen savage; en het was waarschijnlijk hunne scherpheid van aandoeningen, verfijnd door aankweeking, aan welke die leevendige gewaarwordingen van geluk, zelfs in zeer ongunstige omstandigheden, moeten toegeschreeven worden. Over 't geheel is dus de blijkbaarheid, welke het Menschdom in dit geval ons verschaft, niet zeer bestaanbaar met zichzelve; 't geen ons ontwijfelbaar opleidt tot het besluit, dat de verfijning des Verstands en | |
[pagina 367]
| |
de aankweeking van Smaak op zichzelven niet zeer geschikt zijn, om Geluk te wege te brengen, of Ongeluk te baaren; en het is waarschijnlijk, dat de aangeboorene gesteltenisse, de voorraad van dierlijke geesten, en lichaamsgezondheid, zeer veel toebrengen, om klagten te doen gebooren worden, in spijt van voordeelige omstandigheden, en ook omgekeerd. Konden wij den gloed der nieuwigheid, welke zich verspreidt over alle de voorwerpen, die ons omringen, als in de jeugd doen voortduuren, het onaangekweekt Verstand zou dan, ongetwijfeld, het grootst genoegen smaaken; maar, dewijl gemeenzaamheid noodwendig op herhaalen volgt, en de bewondering afneemt, is alle redenkaveling, afgeleid uit onze voorige aangenaame gewaarwordingen, niets anders dan onszelven met drogredenen streelen. |
|