Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
Het panorama, verbeeldende de stad Londen, gemaald door den heere pierre Prevost, te Parijs, schilderkunstig beschouwd. Door A. Fokke Simonsz. te Amsterdam.Gemeen verwonderen past op dit Wonder niet;
De Kunstenaar behoort te zwijmen, als hij 't ziet.
In dezen, tot ons oogmerk een weinig veranderden uit roep, met welken de krachtige Dichter constantijn huijgens onze Stad Amsterdam derzelver beschouwers doet aanspreeken, zouden wij, door een' onbeschrijfbaaren schok bij het bezichtigen van het thands hier ter Stede weder geopend Panorama getroffen, gaarne al dat gevoel beslooten hebben, 't welk wij, met geene mogelijkheid, in woorden kunnen uitdrukken; immers hoe meer wij de zo algemeene als bijzondere schoonheeden van dit Portentum van Schilderkunst met een naarvorschend oog betrachten, hoe meer het, als met eene zacht-verhevene stem, ons inwendig gehoor schijnt toe te sluisteren: Wie schriklijkst van mij zwijgt, heeft allerbest gezegd.
Maar en de Kunst, en het belang des voorwerps, dat dezelve ons hier voor oogen stelt, en onze bereids tot tweemaal toe aangewende poogingen, om de Kunststukken des Heeren prevost, aan elk, die dezelven beschouwt, eenigzins meer bijzonder in derzelver kunstwaarde te doen kennen, hebben ons ook nu weder overgehaald, om ten minsten te beproeven, in hoe verre wij onszelven in de uitdrukking van ons gevoel voldoen - in hoe verre wij dat zelfde gevoel, door de aanwijzing van eenige bijzondere, het ongeoeffend oog ontglippende schoonheeden, in dit met de Natuur zelve wedijverend Kunstgewrocht, konden doen opmerken. Landgenooten, wie ge ook zijt, welker omstandigheeden u met de Kunsten in het algemeen niet bekend gemaakt hebben, en die, alleen door eene prijswaardige nieuwsgierigheid aangedreeven, deze eenvouwige Tent binnentreedt, ten einde aldaar eene afbeelding, nabootsing, tafereel of schilderij der Stad Londen, wier gelijk in uitgebreidheid in geheel Europa niet gevonden wordt, te bezichtigen; meer dan gij verwagt - veel meer dan gij u met mogelijkheid kunt voorstellen, wordt u hier vertoond; gij verwagt eene Afbeelding van Londen te zien, en de Kunst verschast u hier eene Geestverrukking, welke u op een' afstand van 66 Duitsche mijlen in één oogenblik ver- | |
[pagina 350]
| |
plaatst - gij ziet de geheele grenzenlooze Stad zelve voor u liggen. De aandoening, welke dit Wonderverschijnsel terstond op het gezicht aller aanschouweren maakt, is onbeschrijslijk; zij is sterker dan die van den levendigsten droom, wijl 'er tevens de zeekere bewustheid mede verbonden is, dat wij waaken; dat wij te Amsterdam, in eene ronde Tent, op eene geringe hoogte geplaatst, en naauwlijks 16 voeten van dezen onmeetelijken afstand verwijderd zijn; dat die Gebouwen, die Brug, dat Water, die Lucht niet anders zijn dan een in 't rond gespannen regt afhangend Doek, dat met eenige verwen bedekt is; en dat het verste Gebergte aan den wegdeinzenden Horizon ons even na is, als het dak der Glasblazerij, nevens het welke onze standplaats gekozen is. Dit alles te samen bedwelmt het verstand, verwart het oordeel, en wij schrijven het verschijnsel terstond aan eene verkeerde oorzaak toe; denken niet meer aan de geheel ongelijksoortige denkbeelden van doek, penceel of verwen; maar houden ons enkel bezig met de bespiegeling van gebouwen, lucht, water en alle zulke voorwerpen, welke geene de minste gemeenschap hebben met het gene hier waarlijk ter beschouwinge voorhanden is. Ons oordeel wordt door de Kunst misleid, onze aandacht van de wezenlijk ons omringende voorwerpen afgerukt; of liever, de Kunst tovert tusschen het doek en het oog een verschijnsel, dat al wat zich achter hetzelve verbergt, niet alleen voor ons oog bedekt, maar geheel uit onze gedachten doet verdwijnen. - Wij misleiden elk oogenblik, dat wij in dit Panorama doorbrengen, onszelven in zo groot eene maate, dat het ons moeielijk, wat zegge ik, geheel onmogelijk wordt, ons de waare oorzaak dier begoocheling, naamlijk een rondgespannen en beschilderd doek, voor den geest te brengen. En even gelijk men in de Stad Londen zelve, op die zelfde standplaats geplaatst zijnde, moeite zoude hebben om zich op te dringen dat men zich in een Panorama bevond, wijl de Natuur zich daar geweldig tegen zoude verzetten; even moeielijk kan men zich in dit Panorama, waar de Kunst alleen het gebied voert, en alle onze gewaarwordingen en gevoel in bedwang houdt, verbeelden, niet de Stad Londen zelve, maar een geverwden linnen wand te zien; wijl de Kunst hier even geweldig dwingt, het onwaare voor waar te houden, als de Natuur, in het eerste geval, zich tegen het voor waar houden van onwaarheid verzet. - De Kunst liegt en bedriegt dus hier in eene hooge maate, alhoewel zij met recht edel logenachtigGa naar voetnoot(*) en eene eerlijke Bedriegster te noemen zij. - Neen! deze gedachte is valsch. Immers de Kunst belooft niet, dat ze den aanschouwer, in een oogen- | |
[pagina 351]
| |
blik tijds, op zo veele mijlen afstands bij het oorsprongsbeeld van dit verschijnsel voeren zal; maar zij belooft, het verschijnsel, dat elk mensch met zich in zijn verstand medevoert, getrouwelijk na te bootsen. Dit doet ze; en het is buiten heure schuld, dat wij het verschijnsel, even als bij de Anamorphosis, met deszelfs oorsprongsbeeld verwarren. Gevoelt nu elk, die dit Tafereel het eerst voor oogen krijgt, de ongewoone aandoening, die de worsteling van natuur en kunst, waarheid en schijn, zeekerheid en twijffel in het menschelijk gemoed verwekt; de Kunstkenner - hij, die met geoeffende oogen den trap van getrouwheid van dit kunstverschijnsel aan het natuurlijk verschijnsel afmeet, en beide zelfs in het geringste punt met elkander vergelijktGa naar voetnoot(*), ontfangt, door de krachtige aandoeningen, waarmede de afweezige, doch in zijne verbeelding opgewekte Natuur, en de tegenwoordig zijnde Kunst, hem tevens in één tijdstip treffen, een' schok, die nabij aan bedwelming komt; en naar maate de Kunstkenner meer in de geheimen der natuur en der kunst geoeffend is, naar die maate zal die aandoening ook zo veel te sterker zijn. Wat nu deze aandoening bij den Kunstkenner nog sterker maakt, dan bij den gewoonen aanschouwer, is voornaamlijk de in een oogenblik tevens op hem werkende indruk van het gelukkig gekozen standpunt, waardoor hem eenslags vier uitmuntend groote en te samen contrasteerende partijen in het oog vallen; naamlijk, regt van vooren, in het helderst licht, de prachtige St. Paulus-Kerk; ter rechter zijde de kloeke massa der muurwerken van de Glasblazerij, die zich geheel in de schaduw bevinden; het daar tegen overgestelde helder voorkomen van het breede hoekgebouw der Albion-Square; voords de helder verlichte, en tegen de, door de schaduw van eene onweerswolk, verduisterde Rivier sterk afsteekende, prachtige Brug; bij welk alles de onverbeeldlijk schoon behandelde lucht en het breede voorbijstroomende water van den Theems derzelver verrukkende aandoeningen voegen; door al hetwelk de Kunstkenner tevens en ten sterksten getroffen wordt. Slaat zijn opmerkend en doordringend oog voords de bijzondere massas elk op zichzelve gade, dan houdt de onuitspreeklijk schoon behandelde lucht in de eerste plaats geheel zijne aandacht bezig, - de lucht, die in dit Tafereel de groote en eenige bron is, waaruit de verscheidene nuances en toonen, die het geheel Algezicht verlevendigen, ontleend zijn. De uit eene donderwolk, die een groot deel der lucht geheel verduistert, voortschietende bliksemstraal doet den Kunstkenner | |
[pagina 352]
| |
verbaasd staan over de stoutheid eener Kunst, die dit heerlijk Natuurverschijnsel onderneemen durst daar te stellen, en tevens de trapsgewijze onmerkbaar samensmeltende verminderingen des toons van eene allengs, van afstand tot afstand, ophelderende lucht, tot daar, waar ze geheel klaar begint te worden, zodanig onderneemt uit te drukken, dat een onafgebroken samenhang en eenheid, even als in de Natuur zelve, geene gaaping, geenen overgang, geenen sprong doet gewaarworden. Gaat hij daarop na, het verschil van toon, dat dit verschijnsel, op het licht, dat de onderscheidene voorwerpen ontfangen, te weeg brengt; dan stijgt zijne verbaazing, bij het gevoel van het verschil der uitwerking van het valsch licht des bliksems, dat op de gebouwen, welke nog gedeeltelijk onder de wolkschaduw der voorbijdrijvende donderwolk gelegen zijn, valt, bij dat van die gebouwen, welke onder de meer opklaarende, en eindelijk onder de geheel heldere, lucht zich bevinden; en hij wordt door de groote afwisseling van lichten, welke, van den voorgrond tot den Horizon, naar den aart der voorwerpen en afstanden, onophoudelijk veranderen, onwederstaanbaar getroffen. Hier komt nog bij, de onophoudelijke verscheidenheid, breeking en bevallige mengeling van toon, welken de onderscheidene wolkschaduwen op de Gebouwen werpen, waardoor sommige geheel in schaduw, andere geheel verlicht, door verschillende weerkaatsingen van licht aangedaan worden; al hetwelk, echter, tot één geheel samenvereenigd, zijne ingespanne aandacht in onuitputtelijke bespiegelingen als bedelft. Wendt hij van daar zijn oog op het water, dan doet deszelfs zachte kabbeling, te midden van den stroom; de meerdere rust langs den oever; de kleinere stroompjens, die, van afstand tot afstand, de kolking der Rivier op verschillende diepten voorstellen; de aanspoeling tegen de steenen zuilen van de sierlijke Brug; de spiegeling der voorwerpen op de oppervlakte; de doorspoeling en verscheiden toon onder de boogen; in één woord, al wat een stroomend water eigen is, hier het denkbeeld van verwen en doek, even alsof het niet bestond, ten eenemaal verdwijnen. Van daar het oog op de hem omringende gebouwen slaande, rukt de waarheid der Natuur de opmerkzaamheid des Kunstkenners ook tot zich. Het heerlijk krachtig uitkomend muurwerk der Glasfabriek met derzelver colossaale schoorsteenpijpen verwekt een grootsch gevoel van het reusachtig-verhevene in zijnen geest; daar de bevallig verlichte trotsche Hoofdkerk een groot contrast van licht en bruin voor zijne aandacht brengt; terwijl het door een waterachtig zonlicht verhelderd gebouw der Albion-Square deze beide uitersten aaneen verbindt, en tot een oogverrukkend geheel doet samensmelten. | |
[pagina 353]
| |
Weidt het kunstoog langs den, door den rook van verre verwijderde Fabrieken benevelden, gezichteinder, en de allengs zich verliezende heldere vrolijke Gebergten, dan blijft het staaren op het in verscheidene punten verstandig waargenomen verschil van toonen in dit uitgebreid verschiet; en, daalt het af naar de meest nabij zijnde voorwerpen, dan vindt het nieuwe stof tot bewondering, in de geestige, en met den aart, zeden en gewoonten der Natie overeenkomstige stoffage, zo wel van onderscheidene groupen als enkele beeldjens, wier houding, uiterlijk aanzien, kleederdragt en werkzaamheeden terstond doen gewaarworden, dat men in eene der Steden van het Engelsche Rijk is overgebragt. Voords is de uitdrukking van elk voorwerp in het bijzonder, Steen, Hout, Glas, Raamen, Stijlen, Lijsten, Menschen, Paarden, Wagens, Booten, Schuiten, Zeilen, alles tot een zo hoogen trap van waarheid opgevoerd, dat men, voor de thands aanmerkelijk verlaagde balustrade staande, en het oog in de rondte naar beneden, of op de Kaai, op de Brug, op de Rivier of op de binnenplaats der Glasblazerij werpende, zodanig een gevoel gewaar wordt, even alsof men van eene groote hoogte zeer diep en verre in 't ronde zage. Eindelijk, al het bijzonder vermelde in eens samen overziende, gevoelt men, dat de Kunst hier in de nabootsing der Natuur heur eigen wezen zodanig juist getroffen en daargesteld hebbe, dat de beschouwer de Kunst en den Kunstenaar geheel uit het oog verliest, terwijl hij opgetogen meent te staaren op de wonderen der Natuur. Met eene geringe verandering, en eenigzins in een' anderen zin, besluit ik, derhalven, met de regels van horatius:
Proximos illi tamen occupavit
Pictor honoresGa naar voetnoot(*).
Nevens haar echter eischt de groote Schilder
D'edelsten eertrap.
|
|