Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlijke historie van den lama.(Overgenomen uit Menagerie des Animaux du Museum d'Histoire Naturelle de Paris, door de Heeren lacépède, geoffroi, cuvier en anderen.)
De Lama is eene soort van Kameel, die niets wilds heeft, en zich ligt laat temmen. Zijn natuurlijk klimaat is niet warmer dan het onze (het Fransche); veel oppassens, een ongewoon voedzel, behoeft hij niet. De éénige zwaarigheid bestaat in het overvoe- | |
[pagina 331]
| |
ren; en wanneer men die zwaarigheid eens te boven is gekomen, mag men op een verderen goeden uitslag hoopen. De twee Lama's, een mannetje en een wijfje, aan Haare Keizerlijke Majesteit van Frankrijk door den Prefekt van St. Domingo gezonden, waren in die Volkplanting overgebragt uit Santa Fé-de-Bogota, in het nieuwe Koninkrijk Grenada, het Spaansch gedeelte van Zuid-Amerika, door den Generaal d'alvimar. Oorspronklijk kwamen ze van de bergketen der Cordillieres. Zonder eenig toeval hebben zij de hitte van het klimaat van St. Domingo verdraagen, alwaar zij verscheiden weeken vertoefd hebben tot in de maand Floreal van 't jaar 11; de zee en de vervoering van Brest na Parijs hebben hun geen leed gedaan; en zij hebben geenerhande ziekte gehad, geduurende hun verblijf in de tuinen van Malmaison. Eene plaats, derhalven, verdienen deeze Dieren naast den Lama, die vijf jaaren in het Veeschool te Alfort heeft geleefd, van 1773 tot 1778, door den Heer de buffon beschreeven en geteekend; een bewijs, dat dit gedwee en sterk Dier aan het klimaat van Frankrijk zich zou kunnen gewennen en aldaar van dienst zijn. Gessner gewaagt insgelijks van eenen Lama, te Middelburg in Zeeland, in den jaare 1558, aangebragt, en sedert aan Keizer karel den V gezonden; hij geeft de kopie van eene afbeeldinge, te Nuremberg gemaakt. Mathiole, die, naar 't schijnt, het zelfde Dier heeft gezien, geeft 'er eene goede beschrijving van. Schrijvers van de zestiende en zeventiende Eeuwe gewaagen wel van Dieren, in Spanje gebragt, kort naa de Verovering van Peru; doch, behalven deeze drie voorbeelden, blijkt het niet, dat de soort elders dan in Amerika gezien, en door Reizigers en Inwooners van dit Land (Frankrijk) beschreeven is. Van hier dat men slegts verwarde denkbeelden heeft van de aangrenzende soorten van den Lama, en van de middelen om dezelve van elkander te onderkennen. Volgens de jongste ontdekkingen, zou Lama, of liever Llama (waarin men de l sleepende moet uitspreeken) een geslagtnaam zijn, waarmede de Peruviaanen zelfs onze Europische Schaapen zouden benoemd hebben, toen zij dezelve door de Spanjaards zagen aanvoeren. Volgens zommigen beteekent dat woord Woldier, volgens ande- | |
[pagina 332]
| |
ren stom Dier; op verre na, egter, is men het niet eens omtrent het getal der Amerikaansche soorten, onder dien naam begreepen. Buffon en veele andere Natuurkenners tellen twee soorten, de Lama Guanaco, en de Lama Paco, die, in den wilden staat, ook den naam van Vigogne draagt; deeze twee soorten behooren tot het getal der herkaauwenden, zeer nabij komende aan de Kameelsoort: waarom linneus dezelve Camelus Llama noemt. In grootte overtreft de Lama niet veel het Hert, en de Vigogne het Schaap. Van het grootste deezer Dieren, in de tuinen van Malmaison, zijnde het wijfje, was, toen de bovengenoemde Heeren het maten, de lengte van den romp, van de borst tot aan den staart, 2 voeten 9 duimen 5 en een halve lijn; de hoogte bij het schoft, 1 voet 10 duimen 5 en een halve lijn; de hoogte van den hals insgelijks 1 voet 10 duimen 5 en een halve lijn; in zijnen omtrek besloeg de buik 3 voeten 8 duimen 7 lijnen. Het mannetje, 't welk jonger is dan zijn wijfje, is ook lijviger en wolliger; zijne kleur is eenpaarig bleek grijsbruin, mer een weinig donker-bruin aan de toppen der hairen; de kop is meer donker-bruin dan de buik. In den wilden staat bewoonen deeze Dieren de bergketen der Cordillieres; onmeetelijke bergen, de hoogste van den aardbol, en die Zuid-Amerika doorloopen, van de Zeeëngte van Panama tot aan de Straat van Magellan. Zij leeven aldaar bij groote troepen, zijn zeer gezellig van aart, en blijven zodanig zelfs naadat zij getemd zijn. Zeer gesteld op elkander zijn de twee Lama's, die zich thans in de tuinen van Malmaison bevinden; altijd zijn ze te samen. Wanneer men een van beiden in een hok opsluit, nadert het ander hetzelve, loopt rondom, en roept zijnen makker door alle de openingen. Zeer zagtzinnig zijn zij van aart; naauwlijks slaan zij agteruit, wanneer zij hard geslagen worden; het sterkste bewijs hunner gramschap is, dat zij de zulken, die hen pijn aandoen, bespuwen; doch hun spog heeft geenerlei nadeelige uitwerking op de huid, gelijk zommige Reizigers beweerd hebben. Men weet, dat de Lama's en de Paco's de éénige tamme Dieren der Peruviaanen waren, vóór de komst der Spanjaarden; de eersten dienden hun tot trek- en last- | |
[pagina 333]
| |
dieren, zelfs gebruikten zij hen tot het akkerwerk; de anderen wierden als Schaapen geweid, om den wille van hunne vagt en hun vleesch. De voornaamste nuttige eigenschappen van den Lama zijn zijne maatigheid en vaste tred, waardoor hij de scherpste rotzen zonder gevaar kan beklimmen; doch deeze voordeelen worden door een nadeel, te weeten zijne zwakheid, opgewoogen. Niet meer dan 150 of 200 ponden gewigts kan hij draagen; aldus belast, kan hij niet meer dan 4 of 5 mijlen 's daags afleggen, en dan nog moet hij ieder mijl rusten. Indien men hem wil noodzaaken, meer wegs af te leggen, of meer te draagen, gaat hij liggen, en kan men hem niet wederom doen opstaan. Indien men hem, naar zijnen dunk, te slegt behandele, dan doodt hij zich, door den kop tegen de rotzen te verbrijzelen. Ook weigert hij volstrektelijk om bij nacht te loopen. Van hier dat men zich van hem, als last- of trekdier, veel minder in Peru bedient, zints de Paarden, Muilezels en Ezels aldaar vermenigvuldigd zijn. Om deeze reden laat het zich aanzien, dat de Lama van minder diensts in Frankrijk, in dit opzigt, zoude weezen, met uitzondering alleen van eenige Departementen, bij voorbeeld die der Alpen en Pyreneen, alwaar men, om het bergagtige, 'er zich van zou kunnen bedienen. Doch de vagt zou in Frankrijk haare waarde behouden: want, met de bovengenoemde Geleerden, van welke wij deeze gewigtige bijzonderheden hebben overgenomen, kunnen wij 'er niet nevens voegen, dat zijn vleesch, 't welk in smaak en soort naar dat van het Schaap gelijkt, tevens tot spijsgebruik zou kunnen dienen; de tegenstelling der zagte zeden deezer Dieren met het denkbeeld van hen te mesten, om ze te vermoorden, bezit iet wreeds en barbaars, waarmede het natuurlijk gevoel zich niet kan vereenigen.Ga naar voetnoot(*) |
|