| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.
Bedenkingen, ter beantwoording van de vraage: Kan eenig geval, onder welke omstandigheden ook, de schennis regtvaardigen van eene erkende zedelijke verpligting?
Aan de Heeren Schrijvers der Algem. Vaderl. Letteroefeningen.
Mijne Heeren!
‘Het kleine Stukje, 't welk ik, uit het Engelsch vertaald, hier insluit, dagt mij de geringe moeite, daaraan besteed, wel waardig, en zeer geschikt voor uw Mengelwerk. Hetzelve kan misschien strekken om den eenen of anderen tot eene breedere behandeling uit te lokken. Hoe het zij, ik vaardig het af, en laat het aan Ul. over.’ &c.
De Vraag, Kan eenig geval, onder welke omstandigheden ook, de schennis regtvaardigen van eene erkende Zedelijke Verpligting? is voorgesteld in zodanige bewoordingen, dat dezelve uitsluit die zeldzaame en zamengestelde gevallen, waarin de Wet of niet baarblijklijk spreekt, of tegen dezelve overstaat een andere Wet van dezelfde agtbaarheid en gezag; als, bij voorbeeld, of wij de waarheid aan een dolleman moeten zeggen, wanneer de dood van een derden daarvan het onvermijdelijk gevolg zou weezen; en veele dergelijke gevallen, welke op te haalen ik noodloos acht.
Door Zedelijke Verpligting verstaa ik, overeenkomstig met het algemeen gevoelen des Menschdoms, die Pligten, welke de oneindige Wijsheid aan Zedelijke Weezens heeft voorgeschreeven, en aan welker betragting de hoogste Goedheid het grootste geluk voor den ster- | |
| |
veling gehegt en daarvan afhanglijk gemaakt heeft. - Door Zedelijke Wetten verstaa ik die, welke deeze Pligten verzekeren en aandringen; de Wetten van god, 't zij men dezelve uit den Natuurlijken of den Geöpenbaarden Godsdienst kenne.
Genoeg gezegd tot opheldering van de meening des Vraagstuks zelve. Ik gaa voort, om, met weinig woorden, een en ander geval bij te brengen, strekkende om de ongelukkige en heillooze gevolgen aan te wijzen, welke moeten voortvloeijen uit de daadlijke omhelzing van het bevestigend antwoord op dit vraagstuk.
Menschen, die in het begrip staan, dat de Leevensbehoudenis, wanneer 't zelve in de magt komt van een Roover en Moordenaar, de schennis van eene erkende Zedelijke Verpligting zou regtvaardigen, zouden wel doen met te overweegen, of 'er een beginzel zij, bestaanbaarder met de zedelijke voegelijkheid der dingen, aan't welk men het leeven kan opofferen, dan dat van Gehoorzaamheid aan de Wet van Hem, die ons het leeven schonk; - of 'er eenige omstandigheden zijn, die, op het laatste tooneel des leevens, meer weezenlijke waardigheid kunnen ten toon spreiden, of aan de zodanigen, die belang hebben in deszelfs volduuring, meer gronds van vertroosting verschaffen. - Maar dewijl dit pleit gegrond is op de dierbaarheid van en belangstelling in het leeven, verdient het met ontzag bejegend te worden. Gaarne deel ik in de verontwaardiging van hem, die 't zelve bezigt. Ik gaa met hem voort in 't gevoel van die smertvolle aandoeningen, welke niet kunnen nalaaten in zijnen boezem op te wellen, bij de beschouwing van de kwistige vernieling des Menschlijken Geslachts, zo vaak en ten deezen dage in Europa vertoond op het tooneel van woedend gevoerden krijg, en welke zeer handtastlijk het gevolg is van het vertrappen dier heilige verpligtingen, tot welker voorspraak ik thans de pen voere.
Op een behoorelijk nadenken wil ik hoopen, dat mijn tegenspreeker in dit geval op geenee regtvaardiging zal aandringen. Gaarne zou ik een punt vinden tusschen de uitersten van onze begrippen, waar wij elkander konden aantreffen. Laaten wij erkennen de harde omstandigheden, waarin onze Proeveling geplaatst is, en in aanmerking neemen de zwakheid der menschlijke natuuren, om iets te verschaffen, gelijkende na eene verontschuldiging van de schennis der Wet; doch laaten wij
| |
| |
geene poogingen aanwenden om het te regtvaardigen: want, indien wij dit konden doen, zouden wij hem veroordeelen, die, in gelijke omstandigheden, de Wet gehoorzaamde; eene ondeugende wending geeven aan Zedelijke Verpligting, welker algemeene strekking zou dienen om de Zedelijke Wereld af te trekken en te verwarren.
Ik toon mij te meer bezorgd, om de Zedelijke Verpligting, in dit geval, te doen gelden: want geldt de uitzondering in 't zelve, welke zal, mag ik vraagen, derzelver verpligtende kragt weezen in een zeer nabij daaraan grenzend geval? En wederom, wat zal dezelve betekenen in een nog eenigzins verder gaand geval? Langs deezen weg voortgaande, zullen wij komen tot den hoogsten graad van zedelijke schennis. - Gij hebt mij veroorlofd, een valschen Eed te doen, om mijn leeven te behouden: wat is het leeven zonder genot? Is eigendom het middel niet ter genieting? Heb ik dan geene vrijheid, valschlijk te zweeren, om mijn eigendom te behouden? Waar is hier de scheidlinie te trekken? Wat wordt 'er van het onderscheid tusschen Deugd en Ondeugd? - Gij, die mij leert de Wetten van god re versmaaden, zeg mij, door welk eene beweegreden zal ik die in eenig geval eerbiedigen, wanneer ik, in het najaagen van eigendom of genot, mijn belang vind in derzelver heimlijke schennis?
Het beginzel van Zelfbehoudenis, doorgaans bij zulke gelegenheden aangedrongen, als de eerste Wet der in het hart spreekende Natuur, zal niet baaten; of men moet kunnen toonen, dat het voorstaan van de ontkennende zijde des geschilstuks onbestaanbaar is met die Wet. - Als eene Wet der Natuure, is dezelve toepasselijk op onderscheidene weezens, overeenkomstig met derzelver aart: de natuur van den Mensch is zedelijk. Hoe kan, derhalven, de Mensch, die zijne Zedelijkheid opoffert, gezegd worden zichzelven te behouden? - Zijn geheele zelf behoudt hij zekerlijk niet: zijn verhevenste en beste deel, 't welk hem soortlijk onderscheidt, is verlooren; het dierlijke alleen behouden, niet de geheele Mensch.
Indien men oordeelde dat de Rede alleen de onderscheidende hoedanigheid in den Mensch uitmaakt, dan wil ik vraagen, of een Beest niet meer een Beest zou weezen door het bezit der Rede, voor zo verre als de
| |
| |
kring van deszelfs beestagtige handelwijze dan te wijder zou uitgebreid worden? Of een Mensch, zonder eenig Zedelijk Beginzel van zijne daaden, onder den onbeteugelden invloed van die bekwaamheid, in het voldoening schenken aan zijne neigingen en begeerlijkheden, het wildste en schadelijkste Beest des Wouds niet zou overtreffen? En of, in de daad, het niet aan zulke Beesten, in menschen-gedaante, is te wijten, dat de ongelukkigen en verdrukten, in veelerlei leevensstanden, het grootste gedeelte van hun lijden ondergaan?
De overtuiging van de onslaakbaarheid des zedelijken pligts, welke ik wenschte aan te dringen, (de éénige zedelijke pligt, van welken ik eenig denkbeeld heb) wordt even zeer versterkt door de bedenking van 't geen de heilzaame invloed daarvan zou weezen op het Menschdom, indien eene dergelijke overtuiging van deszelfs waarheid en aanbelang algemeen gevoled werd, alsmede door de beschouwing van de onheilen, der Maatschappije berokkend door de losbandige instellingen, die snood de Wet van god aan die der Menschen onderwerpen, en door welke eene Godlijke Openbaaring van den Hemel aan de Gezagvoerders op Aarde verkeerd wordt in een werktuig van verdrukking; terwijl de onheilige Priesters en Bedienaars van dusdanige instellingen aan den Volke de verhevene Leer van tijdelijke gehoorzaamheid aan deszelfs verdrukkers voorprediken, alsof verdrukking en regtvaardigheid een en hetzelfde waren.
Dan, naardemaal het gezag der Wetten, voor welke ik pleit, naar aller oordeel eerbied vordert, kon 't zelve niet rechtstreeks en openlijk wedersproken worden: daarom heeft men het beginzel van het voeglijke, het te passe komende, omhelsd; welk beginzel (indien het in eenigen eigenlijken zin den naam van beginzel kan draagen) strekt, om alle einden door allerlei middelen te bereiken. - Zo heeft de genoegzaamheid der menschlijke wijsheid, haar waar geluk miskennende, zich aangekant tegen de oneindige wijsheid; - in het veronderstelde gebrek aan alweetenheid, laaten de menschen zich regeeren door menschen, en worden slaaven van slaaven; - dus schenden de laagste en snoodste driftvervoeringen, onder den veelbedekkenden naam van het voeglijke of het te passe komende, het dienstige, elk beginzel van Eerlijkheid, verraadende de heiligste waarheden, en verwekken bij wijlen, door de
| |
| |
pooging om willekeurige Magt op den throon te heffen, de gevoeligheid des Volks, waardoor de Natiën in de elenden van regeeringloosheid en de schriklijkheden eens Burgerkrijgs gedompeld worden.
't Is deeze kunstenaarij, die de eenvoudige en klaare waarheden der Openbaaringe misbruikt tot het wettigen der stelzels van onderdrukking en tijrannij.
't Is deeze vond, welke meer gewigts stelt in het zogenaamd gelooven van het geen volstrekt onverstaanbaar is, dan in het betragten van die weezenlijke en duidelijk verstaanbaare pligten, waaromtrent men niet kan mistasten.
't Is deeze voeglijkheid, 't is dit te passe komende, of indien gij wilt, 't is deeze noodzaaklijkheid, (een kragtiger benaaming van het zelfde beginzel) welke dient tot eene middenstosse, waardoor de strijdige en elkander omverstootende denkbeelden, Spaart der Menschen leeven, en, Vernielt het leeven der Menschen, eene volkomen zamenstemmende betekenis krijgen.
Eindelijk het is deeze Uitvinding, welke een wilberforce met een robespierre in éénen rang schikt, en beiden met bloed bezoedelt. - Christenen! verdelgt deezen afgod, de uitvinding van menschen; meer de vijand van uwe zaak en van uw heil, dan alle de afgoden, die ooit, als het werk van 's menschen handen, bestaan hebben; - verdelgt dien, - of gelooft, dat, in de bekeering der Heidensche wereld, de Duive van het Euangelie omkwam in de onnatuurlijke omhelzing van den Adelaar!
Wijsgeeren! Menschenvrienden! of die u zelven deeze hoog- en wel-klinkende naamen geeft, doch uw verstand afpijnigt om Stelzels van Menschen-geluk uit te denken, - staakt dien arbeid, - vereenvoudigt de taak, welke gij op u genomen hebt, - wijst ons op de Wetten van Hem, die ons gemaakt heeft, - vereenigt uwe kragten, - laaten uwe poogingen eene nieuwe rigting neemen, - stort der menschen zielen deeze hoogstbelangrijke waarheid in, dat ongehoorzaamheid aan die Wetten, om welke beweegredenen en in welke omstandigheden ook, zo verre is van verdedigbaar te weezen, dat deeze tot oorzaak strekt van al het kwaad, 't welk de Zedelijke Wereld ontluistert en verdonkert, de éénige bron van allen onregt is, 't welk het Menschlijk Geslacht vernedert, verdrukt en verslindt! |
|