Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805

Eene bijzonderheid uit de reize van den heere Humboldt.

Van de groote menigte bijzonderheden, door den Heer humboldt op zijne Reize verzameld, en aan het Institut National te Parijs medegedeeld, willen wij de volgende, als der opmerkinge overwaardig, tot kennis onzer Leezeren brengen.

Verscheiden brandende Bergen van de Cordeliere des Andes werpen, van tijd tot tijd, slijkerige uitberstingen uit, met groote stroomen zoet water gemengd, en, 't geen ten uitersten merkwaardig is, eene oneindige menigte Visschen. De Volkaan van Imbaburu, onder andere, wierp eens eene zoo groote menigte nabij de Stad Ibarra uit, dat hun verrotten ziekten veroorzaakte. Dit verschijnzel, hoe verwonderlijk, is zelfs niet zeer ongewoon; het valt veeleer vrij dikmaals voor, en bij openbaar gezag heeft men, op eene verzekerde wijze, deszelfs tijdstippen, zoo wel als die der Aardbeevingen, opgeteekend. Het bijzonderste van allen is, dat deeze Visschen in 't geheel niet beschadigd zijn, hoewel hun li-

[p. 310]

chaam zeer zagt is; zelfs schijnen zij aan eene niet zeer groote warmte blootgesteld te zijn geweest. De Indiaanen verzekeren, dat ze zomtijds nog leevende aan den voet des Bergs nedervallen.

Nu eens worden deeze Visschen uit de monden des Kraters uitgeworpen, zomtijds ook door de spleeten aan de zijden des Bergs uitgespoogen; doch altijd 12 of 1300 Roeden boven de omliggende vlakten. De Heer humboldt is van meening, dat zij in de meiren, op deeze hoogte in het binnenste des Kraters gelegen, leeven. 't Geen dit gevoelen bevestigt, is, dat men dezelfde vischsoort aantreft in de beekjes, welke aan den voet deezer Bergen vlieten. Zij is de eenige, welke op eene hoogte van 1400 Roeden in het Koninkrijk Quito aanweezig is.