| |
| |
| |
Uittrekzel van een historisch verslag raakende Preville, honorair lid van het Nationaal Instituut, en Fransch tooneelspeeler; voorgeleezen in het lyceum, 19 nivose van het jaar 8, (9 januarij 1800) door den heer Dazincourt, Fransch tooneelspeeler.
Quando ullum invenient parem?
horatius.
Pierre-louis dubus preville wierdt geboren te Parijs, 17 September 1721, in de straat Mauvais-Garçons (Kwande-Jongens) in de Voorstad St. Germain, agter de Zaal van den Franschen Schouwburg, en ontving zijne eerste opvoeding in de Abdij St. Antoine. Wel zeer verwonderd stondt in 't vervolg dit Klooster, in zijnen schoot deezen banneling van het Roomsche Hof te hebben opgekweekt, wien Versailles toejuichte, wien geheel Frankrijk bewonderde, en die van alle beschaafde Volken met eere zou zijn ontvangen geworden. Pierre dubus, zijn Vader, Intendant van de Abdisse de bourbon, hadt vijf Kinderen. Allen van verre het oog hebbende op de voordeelen van het Intendantschap en de waardigheden der Abdije, allen hunnes Vaders strenge lessen tot spaarzaamheid moede, wilden vrij zijn, en verlieten het vaderlijk huis. De jonge preville, onder den last der vrijheid zuchtende, bevondt zich welhaast in verlegenheid; doch wijs, arbeidzaam en eergierig zijnde, maakte hij geene zwaarigheid om zich in dienst eenes Metzelaars te begeeven. Welk een ambagt! Preville! ... hij, wiens geheele leeven aan het beschouwen, aan het bepeinzen van het groote werk eenes volmaakten Tooneelspeelers wierdt toegewijd, en wien het gelukt is, de wanhoop en het modèl tevens zijner mededingeren te worden! Zijn Vader hadt hem het schrijven laaten leeren. Preville schreef zeer fraai, en, de Schrijfpen boven den Troffel schattende, verliet hij den Metzelaar, om eenigen tijd als vijfde Klerk bij eenen Notaris te dienen. Doch zijn vernuft voelde welhaast de overheerschende behoefte van een kragtiger voedzel; hij moest zijnen tijd spillen met het kopieeren van Akten en Inventarissen: al dat tuig, welk hij verwenschte, bezat voor hem niets aangenaams. Vermaakende wilde hij
onderrigten, de Natuur, om zoo te spreeken, op de daad zelve betrappen, de ondeugden en het belachelijke schilderen, en, op zijne wijze, aan de meesterstukken der groote Blijspeldichteren een nieuw leeven geeven. Zijn Va- | |
| |
der zogt hem tot zijn beroep te doen wederkeeren; hem berouwde zijne strengheid, en wilde hem op zijnen weg geleiden om fortuin te maaken. Doch preville, welken de Natuur hadt verkoozen om ons te leeren en te behaagen, hoorde naar zijne stemme niet, om dat hij tot een uitgebreider tooneel geroepen was.
Dikmaals verijdelt het Geval in de Gezinnen wel of kwalijk beraamde ontwerpen, of de maatregels der begeerlijkheid; doch zelden bedriegt zich de Natuur omtrent den weg, welken zij ons aanwijst. Destouches, gedwongen om Komediant te worden, wierdt Ambassadeur en Blijspeldichter. De Vader van boileau voorspelde aan zijne Vrienden, dat zijn Zoon nooit van iemant kwaad zou spreeken, en boileau wierdt Hekeldichter. Preville was een van die uitgeleezene weezens, door de Natuur bestemd om den deugdzaamen mensch te vervrolijken, den menschenhaater te doen lachen, en om den zwartgalligsten zijne rimpels te doen ontfronzelen.
Zijne eerste proeven in eenige kleine Steden vielen gelukkig uit. Welhaast liet men het oog op hem vallen, en de Direkteurs van Dijon, Rouen en Straatsburg betwistten elkander vuuriglijk deezen jongen Akteur, die zoo veel goeds beloofde. Het algemeen gevoelen en de geestdrift der Dijonners gewenden hem aan de gevaarlijke behoefte van algemeen gelach en de toejuichingen der menigte. Hij kwam te Rouen, en wierdt op eene vrij zonderlinge wijze van het gevaar, welk hij liep, verwittigd, door een kleinen Bultenaar, een getrouw deelneemer en kundig bewonderaar van den wel ingerichten Schouwburg.
Terwijl het publiek preville met alle zijne gunsten overlaadde, was zijn oog op den kleinen Bultenaar gevallen, die zelden den Schouwburg verzuimde, en altijd in de zelfde Loge zat. Zijne gewoone gebaaren kwamen hem zonderling voor; met de rechter hand op de slinker leunende, gaf hij telkens met den wijsvinger herhaalde teekens van afkeuringe, wanneer preville op het tooneel was. Deeze strenge berisper hinderde den Akteur; hij wilde hem leeren kennen. Op zekeren dag bevondt zich de kleine Bultenaar, naadat het stuk was geëindigd, op het tooneel; allen, die gespeeld hadden, overlaadde hij met komplimenten, behalven preville; - ‘En ik, Mijnheer?’ sprak deeze. ‘Wat u betreft,’ hernam de Aristarch, ‘gij bezit gelukkige gaven; maar gij zult nooit iet goeds verrichten. Wilt gij meer weeten? kom dan morgen met mij ontbijten.’ Preville verzuimde niet, ter bestemde plaatze zich te vervoegen. Lang duurde het gesprek; hij ging van daar, volkomen overtuigd, en met het vast besluit om van spel te veranderen. De eerste maal dat hij ten tooneele verscheen, stondt het publiek verbaasd, maar het bleef koel; terwijl de kleine Bultenaar,
| |
| |
in zijnen zegepraal zich verheugende, uit zijne Loge alleen met kennelijke blijken van vreugde toejuichte. Straks hervatte preville zijne oude wijze van doen, en het publiek juichte! Doch op zijne kunst uit alle zijne magt zich toeleggende, erkende preville, dat hij, in het vervolg zijns schouwburgleevens, met den raad des Bultenaars dikmaals zijn voordeel gedaan, en 'er zich wel bij hadt bevonden. - Preville verliet Rouen, om het Tooneelbestuur te Lijon te aanvaarden.
Moliere, vermoeid van de tallooze bijzonderheden van een Tooneelbewind, schiep meesterstukken te midden van die eigenzinnige draaikolk. Preville, bestuurder van eenen Schouwburg in eene volkrijke Stad, hieldt niet af van zijn verbaazend talent meer en meer te volmaaken. Van den kant der Lijonners ondervondt hij de zelfde geestdrift, de zelfde liefkoozingen, waarmede de inwooners van Dijon, Straatsburg en Rouen hem hadden overlaaden.
Zijn opgang was bestendig: doch Parijs alleen konde het geheugen daar van duurzaam maaken. Het overlijden van poisson baande hem den weg om derwaarts te komen. Een bevel, om aldaar zijne intrede te doen, wierdt aan hem afgevaardigd; op 20 September 1753 verscheen hij op, het Fransche Tooneel. In den rol van Crispijn, in Le Legataire, verving hij poisson, een meer potzig dan klugtig Akteur, en wiens natuurlijk, hoewel zomtijds hooggespannen en overdreeven speelen, het Parterre zeer vermaakte. In deeze beste dagen van het Fransche Tooneel was de eerste optrede eenes Akteurs een kenmerkend tijdstip; alle lief hebbers verzuimden niet om 'er zich te laaten vinden, en de nieuwe Akteur onderging, naa de vertooning, in het Koffijhuis Procope een vonnis, waarvan bijkans geen beroep viel. Hier deedt men de zekerste voorspellingen. Aanleg, nietsbeduidendheid, niets baatende middelen, gevormde talenten, alles wierdt ontleed en gerangschikt. Preville verscheen; het publiek, aan poisson's speelen en gestalte gewoon, stondt verbaasd over zijn schoon gelaat, zijne netheid, ongedwongenheid en bevalligheid. De bedilzucht was daar: want zij waakt altijd; haar eerste roepen was: ‘Ach, welk een mooije pop!’ Doch de kragt van preville's speelen leide haar het zwijgen op; de toejuichingen waren algemeen. De zelfde gelukkige uitslag verzelde zijne volgende eerste vertooningen. De Mercure Galant, door hem ten tooneele gebragt en gespeeld, wierdt zeer dikmaals vertoond, en hadt nog meer toeloops dan geestige nieuwigheden. Hij verscheen ten Hove. Lodewijk de XV verzuimde geene der stukken, welke hij gaf, en op 20 October des zelfden Jaars 1753, naa de Amphytrio en de Mercure Galant gezien te hebben, een stuk, waarin
| |
| |
preville zes onderscheidene rollen speelde, zeide hij tot den Maarschalk de richelieu, eersten Kamerdienaar van zijne Majesteit: ‘Ik neem preville onder mijne Komedianten aan; gaa 'er hem kennis van geeven.’ De Maarschalk bragt deeze aangenaame boodschap aan den Tooneelspeeler, welken reeds geheel Parijs aanbadt.
Natuur en Kunst scheenen te hebben zamengespannen, om in preville den volmaakten Akteur en den grooten Komediant te vormen. Als een andere protheus heeft niemant vóór hem meer verscheidenheid in de personaadjen voor het publiek ten toon gespreid: Krispijnen, Veinsäarts, Financiers, Minnaars, Voogden, Knegten, alle deeze karakters wierden door zijn schoppend vernuft verfraaid. - Met veel natuurlijk verstand, een snel en sterk geheugen, eene bekoorlijke gestalte, een beminnelijk voorkomen en een spreekend gelaat begaafd, vol bevalligheids in alle zijne gebaaren, was preville de rechtschapenste Komediant, de naauwkeurigste, de meest afwisselende Akteur, de getrouwste schilder. Zijne tafereelen waren volmaakt; zijne natuurlijke gaven verschaften hem de schoonste ontwerpen; zijn vernuft leverde hem het schitterendst koloriet. Met veel fijnheid van vernuft paarde preville eene zeer aandoenelijke ziel. Een teder en verpligtend vriend, zwak in zijn binnenste, hadt hij geene veete tegen zijne vijanden, wat zeg ik? tegen eenige benijders, dan in een opwellenden luim. De geringste tegenspraak viel hem lastig, zelfs wierdt hij vrij dikmaals driftig; doch een oogenblik daarnaa zag men hem met zijnen toorn lachen; en met waarheid kan men van hem zeggen, dat hij met zijne drift te bedde ging. Eenvoudig in zijne begeerten, tedergevoelig in zijne verbintenissen, maatig en edelmoedig, diende zijn huis langen tijd ter wijkplaatze voor veele lieden van bekwaamheid, voor eenige onbeschoften en voor eene menigte ongelukkigen. Tot zes of agt maalen wierdt zijne tafel aangerigt, naar gelange van het getal van tafelschuimers, die op het uur van het middagmaal elkander vervingen.
Een dagelijksch bezoeker, die vervolgens zich zijnen Vriend noemde, vondt 'er zijne rekening bij, om 's avonds oven zijn sraai speelen hem te komen begroeten, vervolgens 'er te spijzigen, en daarna nog meer om 'er te blijven slaapen. In deeze beleefdheid ging hij zoo verre, dat hij 'er vijftien jaaren lang huisvestte. Preville merkte het eindelijk; zijne Vrouw hieldt sterk bij hem aan, om de dankbaarheid diens beminnelijken overtollige op te korten; doch dit durfde hij niet doen, voor dat hij het Tooneel verliet. Hij vertrok na Senlis, aan dien waardigen Vriend zijn leedweezen betuigende, de landvermaaken hem niet te kunnen aanbieden.
De eerste maal dat preville het Tooneel verliet, was een
| |
| |
ramp voor den Schouwburg en voor alle minnaars der waare Komedie. Met het derven van een zoo uitsteekend talent paarde zich de smart van het verlies van nog andere voorwerpen, die ten zelfden tijde hun afscheid namen. Op den eersten April 1786 verwierven brizard, Mejuffrouw fannier, preville en zijne Vrouw verlof, om, met behoud van een Jaargeld, het Tooneel te verlaaten. Het publiek beklaagde zich over het verlies van talenten, welke het zoo lang geliefkoosd hadt. Mevrouw preville, die in December 1753 ten Tooneele was verscheenen, speelde voor hoofdrol de grandes Coquettes. Majestueus was zij van gestalte, beminnelijk en edel in haare houding. Ten allen tijde vertoonde deeze Aktrice een volmaakt voorbeeld van welvoegelijkheid, van goede gebaaren, van gestadige werkzaamheid, van zuivere uitspraak, en van dien toon van aangenaame gezelligheid, die maar al te zeer buiten de gewoonte is gekomen. Meer sprak men in de waereld van haar karakter, dan van dat haares Mans. Moeilijk week zij af van 't geen zij eens hadt voorgenomen. Preville kon men van alles terugbrengen. Zij was het, die haaren Man deedt besluiten om het Tooneel te verlaaten; wanhoopig was zij, toen hij derwaarts wederkeerde; en gewisselijk zou preville uit beleefdheid aan onbescheiden aanzoeken niet hebben toegegeeven, door in zijne laatste leevensjaaren van nieuws het Tooneel te betreeden, indien zijne Vrouw nog geleefd hadde. Dit onhersteibaar verlies liet hem bijkans alleen in de waereld. Reeds van zijnen Zoon en eene Dogter beroofd, hadt hij niets anders dan Mevrouw guedon, zijne oudste Dogter, overgehouden; en in weerwil der zorgvuldigste oppassingen, door de liefde zijner Dogter aan hem besteed, was elke dag getuige van eene ontzettende verkwijninge.
Zijn Neef champville, nevens hem aan het Fransche Tooneel verbonden, was alleen in staat om hem eenigzins te vervrolijken, hem tot eene wandeling uit te lokken, in één woord den zieke zoo veel te vermaaken, als zijn toestand gehengde. Champville begreep welhaast, dat zijnes Ooms hoofd verzwakte. Terwijl de Mercure Galant wierdt vertoond, de eerste rol, door hem gespeeld, de laatste, in welken hij de hulde van het publiek heeft ontvangen, op 23 Pluviose van 't Jaar 3, terwijl de zaal nog van de toejuichingen weergalmde, zeide preville, agter de schermen, tot zijnen Neef: ‘'t Is laat, en wij bevinden ons in een bosch. Ziet gij wel, hoe donker het is? Wij zullen moeite hebben, om 'er uit te komen.’ - ‘Wel neen, Oom,’ antwoordde hem zijn Neef, ‘'t is een geschilderd doek, 't welk u bedriegt. Gij hebt de Rissole gespeeld; gij gaat over het Tooneel, om u tot Procureur en Abt te verkleeden.’ - Preville daarop, zijnen Neef bij de hand vattende: ‘Gij hebt gelijk,’ sprak hij; ‘verlaat mij niet.’ Het vernuft, 't welk
| |
| |
zijne gelukkige invallen bestuurde, leende hem nieuwe kragten. Met ongerustheid zag champville deeze laatste vertooning. Met veel vermaaks hoorde hij, aan het einde van het stuk, zijnen Oom tot hem zeggen: ‘'t Is gedaan, mijn Vriend; ik zal niet meer op het Tooneel verschijnen.’ Aldus verdwijnen de fraaiste verhevelingen.
De rol van Rissole, welken hij zoo volmaakt speelde, herinnert mij twee Anekdoten, welke ik hier zal verhaalen. Een Ridder van het Regiment van conti, te Parijs bezetting houdende, hadt hem den rol van Maugrebleu, in de Vacances des Procureurs, zien speelen. Preville hadt hem zoo veel genoegen gegeeven, dat hij, naa het eindigen van het stuk, hem kwam geluk wenschen, hem omhelzen, en hem zijne verrukking van vreugde betuigen. ‘Ach! Mijnheer preville,’ zeide hij met vervoering, ‘indien de eene of andere Sn -! het in zijn kruin kreeg om u kwaad te doen, hoe aangenaam zou 't mij zijn, hem af te rossen!’ Preville begon te lachen, en zeide: ‘Dat ware eene zonderlinge wijze van mij pleisier te willen doen; doch ik bedank u.’ Eenige dagen daarnaa vernam jolibois (deeze was des Ridders naam) dat zijn Vriend, in de Mercure Galant, zes onderscheidene rollen zou speelen. Hij begeeft zich na den Schouwburg; hij ziet preville optreeden, neemt deel aan de toejuichingen van alle de aanschouwers, en schijnt den top zijner wenschen bereikt te hebben. Doch in het oogenblik als preville in den rol van Rissole verschijnt, wordt de Ridder wanhoopig, en roept: ‘Ach! die hond; hij heeft de Cavalerie verlaaten!’ - Te Fontainebleau deedt hem die zelfde rol den streelendsten lof behaalen. Een Schildwagt, hem in krijgsgewaat ziende, in de houding van een dronkenman, en met een pijp in den mond, wilde zich met geweld tegen zijn optreeden op het Tooneel verzetten. ‘Kameraad,’ riep hij, ‘in Gods naam! gaa niet verder; gij zult maaken dat ik in het Cachot word gezet.’ Preville ontsnapt hem, komt op het Tooneel, wordt met
toejuichingen overlaaden, en de Schildwagt staat verstomd.
Zoo volmaakt wel slaagde hij altijd in zijn speelen, dat hem geene redelijke tegenwerping kon gemaakt worden. Altoos beminnelijk en vrolijk, een bestendig minnaar van de schoone natuur, vertoonde hij immer in de oogen der aanschouweren den persoon, welken hij verbeeldde. - Grappig zonder gemaaktheid, klugtig zonder potzigheid, liet hij nooit oeffening of kunst uitschijnen. Die gemaklijkheid van zich naar alles te kunnen schikken ontmoette men in alle de personaadjen, die hij wilde vertoonen. - Even als de Italiaansche Schilders, paarde hij, zonder 'er moeite toe te doen, het voorbeeld met de lessen; en alle de raadgeevingen, welke hij aan de jonge Akteurs, die hij beminde, mededeelde, waren
| |
| |
met het merk der waarheid bestempeld. ‘Geef acht,’ zeide hij op zekeren dag tot mij (men hadt mij toegejuicht) ‘weet gij wat gij gedaan hebt?’ Mijn antwoord was: ‘Ik heb Fierenfat zoo min slecht gespeeld als ik konde.’ - ‘Gij hebt,’ hernam hij, ‘in het zand geschreeven; in koper moet zijn naam gegraveerd worden. Waartoe die overdreevene gebaaren, die der menigte behaagen? waartoe die piepende toon? waartoe die zucht om de lieden te doen lachen, welke sisser-erten eeten, zoo als terentius het uitdrukt? Maak den braaven man aan 't lachen; doe hem van harte lachen, en dan zult gij het Fransche Tooneel, het eerste Tooneel der Waereld, waardig zijn. Kom morgen bij tijds bij mij, en ik zal u een anderen Fierenfat laaten zien.’ Ik gehoorzaamde hem naauwkeurig, en nooit zal ik zijne vriendelijkheid en zijne les vergeeten.
Een beroemd Man, die, naast hem, als een modèl in eene andere soort kan genoemd worden, ik bedoel lekain, zijn bewonderaar en vriend, was niet zoo mild in het mededeelen van zijne aanmerkingen omtrent de kunst van het vertoonen van het Treurspel; weinige Akteurs hebben raad van hem ontvangen, die, ongetwijfeld, voor hun van dienst zou geweest zijn. Nog hoor ik hem, in een luimig oogenblik, zijnen makker tot spaarzaamheid vermaanen. ‘Wagt u wel, preville,’ zoo sprak hij, ‘u op het publiek te verlaaten, 't welk altijd ondankbaar is. Dat zelfde Parterre, 't welk u schijnt te aanbidden, roept u, zelfs te midden zijner vervoeringen, ieder oogenblik toe: Vermaak ons, maar sterf van honger. Wees op uwen aftogt bedagt, wanneer uwe middelen zulks gedoogen.’
Preville erkende deeze waarheid, doch goedaartig en van goed vertrouwen zijnde, boorde hij door onagtzaamheden zich telkens in den grond. Nooit veranderde hij van leevenswijze en gewoonten, en behieldt steeds die zonderlinge zorgeloosheid omtrent zijne uitgaven, die het gemeene lot van groote Vernuften is. Bij afwisseling beminde hij de Schaaf, den Troffel en de Schilderijen. Zijn Knegt heeft hem dertig jaaren gediend, zonder een afspraak omtrent het loon, zonder met hem af te rekenen, en met geene andere schikking, dan dat deeze tot zijnen Meester zeide: Mijnheer, geef mij geld.
Deeze Knegt was een eerlijk en zonderling Man. ‘Morgen kunnen wij niet meer,’ zeide hij; ‘is dat met goed verstand gezegd? Wij speelen De Barbier van Sevilie en Le Mercure Galant; Mijnheer denkt 'er niet om!’
Preville was een groot werkman: gantsch ongelijk aan die onhandige en ijskoude kunstoeffenaars, die al wat zij aanraaken onder hunne handen laaten bevriezen, en die vernielen 't geen zij tot volkomenheid meenen te brengen, kreeg al- | |
| |
les in zijne handen nieuwe bevalligheid. Hij gaf luister aan den geringsten rol, en de Germon in Nanine, eertijds verwaarloosd, en bij het publiek bijkans onbekend, ontving van hem de eere van toegejuicht, verlangd en door de eerste Klugtspeelers te worden uitgevoerd. Den rol van Freeport, in het Blijspel l'Ecossaise, ter taake ontvangen hebbende, zondt preville aan den Maaker nuttige aanmerkingen op deezen rol, en onderteekende zijnen Brief Freeport. Voltaire maakte geene zwaarigheid om ze te doen gelden; en het gevolg toonde derzelver gegrondheid. Overal gezogt en met beleefdheden overlaaden, kon, egter, preville tot slaafsche believingen zich nooit vernederen; hij verspilde zijn talent niet; nooit zag men hem zich als den grappemaaker van het gezelschap aanstellen.
Twee lieden van fortuin verzogten hem op zekeren dag ten avondmaale: hij nam het aan, onder de voorwaarde dat zijn Vriend bellecourt zich 'er insgelijks zou laaten vinden. Bij het uitgaan van den Schouwburg herkende hij eenen dier Amphytrions, en hoorde hem tot die naast hem ging zeggen: ‘Gij zult zien, gij zult zien, hoe grappig zij zijn.’ Preville, misnoegd daar over, luisterde bellecourt in 't oor: ‘Die Heeren hebben ons genodigd om hen te doen lachen; wij moeten 'er gaan, van alles eeten, geen woord spreeken, en zeer vroeg te bed gaan.’ Zij verschijnen; het gezelschap lachte reeds bij voorraad, beloofde zich een uitsteekend vermaak van hunne grappen, en stondt verbaasd, wanneer het de gewaande Grappemaakers zoo treurig, in de Gasten zulke goede Eeters, en de Komedianten zoo ingetogen vondt. Onder het naageregt verlieten preville en bellecourt het gezelschap, en men vondt ze snaakagtiger dan men hadt verwagt.
Preville hadt een jaarlijksch inkomen van dertien-duizend Livres; het Papierengeld deedt zijn inkomen merkelijk verminderen. Evenwel was hij boven behoefte verheven; zelfs leefde hij ruim, minder, inderdaad, van het overschot van zijn vermogen, dan van den onderstand zijns gezins. Wij hebben geene reden gehad om over zijne behoefte te zuchten ....
Van een maatig en vrolijk leeven wierdt zijn zagte en langzaame dood voorafgegaan. Sints twee jaaren was zijn hoofd meer dan verzwakt, en zijn nu en dan terugkeerend verstand verkondigde het hart en de verlangens deezes voortreffelijken Mans: dan gaf hij zijne vuurige zucht te kennen voor den bloei der Tooneelkunst; dan wenschte hij om de vereeniging der bekwaame Komedianten tot roem van het Fransche Tooneel. Zie hier zijne laatste woorden: ‘Is 'er nog een Fransch Tooneel?... en het Publiek?... Ik ben gelukkig ....’ Hij stierf te Beauvais, den 27 Frimaire van het Jaar 8, oud 79 jaaren. |
|