| |
De eerste silhouette.
In de vroegste tijden, toen Korinthe, verre verwijderd van den luister, welken het sedert heeft bereikt, nog Ephirus heette, leefde in die Stad een Pottebakker, dibutades genaamd. In groot aanzien was dibutades bij zijne medeburgers, als zijnde de Pottebakkerij bij de aloude Grieken in groote agting. Niet alleen hadt men aan die kunst de vaten van dagelijksch gebruik te danken, aan welke de maatigheid en de eenvoudigheid der zeden eene grooter waarde hegtten; maar men was ook aan haar het vaatwerk verschuldigd, waar van men in godsdienstige plegtigheden zich bediende: ook leverde dezelve de Lijkurnen, welke toenmaals voor even heilig als de offervaten gehouden wierden. Daarenboven kon de Kunstenaar op de verdienste des Ambagtsmans geene inbreuk maaken: want de Schilder- en Beeldhouwkunde waren in Griekenland nog niet in gebruik. De beelden der Goden waren eenvoudig niets anders dan eene kolom, een vierkante steen of piramide, op welke op zijn meest niets anders dan de naam der Godheid geschreeven stondt, die men verëeren wilde. Voor laatere tijden was ook de ontdekking van het Korinthisch koper gespaard, naderhand zoo vermaard.
Dibutades verwierf den hoogsten rang in zijn beroep, door een zekeren kunstsmaak, welken hij in zijne werkstukken met eene groote handigheid in de vervaardiging wist zamen te paaren. Alwat uit zijne handen kwam, onderscheidde zich door de bevalligheid der fatsoenen; en de roode kleur, door hem uitgevonden, gaf 'er veel sieraads aan.
Zelden gebeurt het, dat eene natuurlijke begaafdheid, die zich tot eene kunst verheft, niet met eenige eigenliefde des handwerkmans gepaard gaat; dibutades was 'er niet vrij van. Hij schatte zijn beroep boven alle andere; en indien alle zijne medeburgers, zelfs de aanzienlijksten, om de hand van zijne Dogter verzogt hadden, zou hij dezelve aan geen anderen dan aan den bekwaamsten Pottebakker geschonken hebben.
Zijne Dogter, de schoone philea, ontdekte haares Vaders oogmerken; doch zij moest 'er twee maanden vroeger van
| |
| |
onderrigt geweest zijn. Toen zij dezelve vernam, hadt zij reeds te dikmaaLs in de schoone oogen van ariston geleezen, die bij ongeluk geen Pottebakker was; te dikmaals hadt zij zich: schoone philea! laaten zeggen, en 't was haar niet langer mogelijk, haaren ariston te vergeeten. Bij wijlen zogt zij zich te vertroosten met de gedagte, dat haar Vader haar te lief hadt, om haar een huwelijk tegen haaren zin te doen aangaan; zomtijds herinnerde zij zich ook met leedweezen de laatste woorden haarer stervende Moeder: ‘Maak uwes Vaders dagen gelukkig!’ Dan schreide zij; doch de Liefde fluisterde haar in, dat haar laatste inval de beste was, en dat een Vader, zoo tederhartig als de haare, nimmer haar aan zijne grilligheid zou opofferen.
Doch 't geen de schoone philea 't meest gerust stelde, was haares minnaars rijkdom. Hij was de Zoon van agathocles, een bekwaam Scheepstimmerman, en die, in deeze kunst, even als dibutades in de Pottebakkerij, alle zijne beroepsgenooten overtrof. Wijd en zijd was zijne vermaardheid verspreid over de twee Zeeën, welke Korinthe van een scheidt; en de moeite, welke hij, ter verkrijginge van dien naam, zich hadt gegeeven, was rijkelijk beloond. Welk Vader zou niet eenen Schoonzoon als ariston met vermaak hebben aangenomen!
Geen aanlokkelijkheids, intusschen, bezaten alle deeze voordeelen in 't oog van dibutades. Sints lang, zonder dat zijne philea het vermoedde, hadt hij haare liefde ontdekt: zoo bezwaarlijk valt het voor een jong meisje, 't welk verliefd is, zulks voor hem, die het bespiedt, lang verholen te houden! Ook verraadde zich philea bij wijlen, 't zij door een peinzend gelaat, 't zij door eene zucht, waarnaa zij van een ijlingschen schrik wierdt bevangen, of door afgetrokkene en verkeerde antwoorden, die genoeg waren om haaren Vader wegens haare drift vermoeden te doen opvatten. Hij vervoegde zich bij de Zoogmoeder zijner Dogter: deeze goede vrouw, het als vrugtloos en zelfs als gevaarlijk aanziende, de zaak verborgen te houden, openbaarde alles aan dibutades, zonder de geringste bijzonderheid te verzwijgen.
Dibutades kende ariston, en hadt agting voor hem; zelfs hadt hij dikmaals bij philea tot zijnen lof gesproken; maar hij wilde niet tot Schoonzoon eenen man hebben, die Schepen timmerde, in stede van Potten te fatsoeneeren. Indien hij, aan de eene zijde, medelijden hadt met den toestand van zijne Dogter, belette hem, aan den anderen kant, eene ongelukkige stijfhoofdigheid, die de beste menschen zomtijds onregtvaardig en wreed maakt, in zulk eene verbintenis te bewilligen. De twee gelieven met geweld van elkander te scheiden, kwam niet in hem op; maar hij wilde alles beproeven, om hinderpaalen in den weg te leggen. Hij dagt, dat hij in het tegenwoordig oogenblik niet beter doen
| |
| |
kon, dan stil te zwijgen, zijne Dogter gade te slaan, en de middelen te verbeiden, welke tijd en gelegenheid hem zouden kunnen aanbieden.
Op zekeren avond dat dibutades elders ter maaltijd was genodigd, vervoegde zich ariston bij philea. ‘Ik ben verpligt,’ zoo sprak hij, ‘u voor eenige dagen te verlaaten; men zal morgen een schip te water laaten loopen, door mijnen Vader uitgevonden, en 't welk hij na een Eiland in de Ionische Zee wil zenden. Dewijl het zijnen eersten togt doet, is het noodig dat ik daarin aan boord gaa. De Liefde regeert ook op zee; zij zal mij gunstig zijn; met drie weeken ben ik terug.’ - ‘Met drie weeken!’ hernam philea met schreiende oogen; ‘Hoe! in al dien tijd zal ik u niet zien, ik, voor wie de dag, dat ik u niet zie, geen einde schijnt te neemen! Ach! hoe menigmaalen heb ik, zittende voor mijn spiegel, niet gewenscht, mijn beeld daar in te kunnen prenten, om het u te geeven! Waarom is het niet mogelijk, uwe gelaatstrekken, door eenig tovermiddel, aldaar vast te hegten! Met te meer gedulds zou ik op uwe thuiskomst wagten.’ Zodanig waren philea's wenschen; andere konde zij niet uitbrengen: van het maaken van eene menschelijke afbeelding hadt men den inval nog niet gehad.
De laatste woorden hadt de lieve philea naauwlijks uitgesproken, of, ariston toevallig ter zijde van eene brandende lamp zich geplaatst hebbende, het licht teekende op den muur de schaduw van zijn volmaakt gelijkend profil. Philea, als van een hooger geest bezield, slaat het oog na den muur, en ziet 'er haaren minnaar. Straks hem de handen op zijne schouderen zettende: ‘Blijf stil zitten,’ zegt zij tot hem, ‘beweeg u niet!’ IJlings vliegt zij van daar, keert terug met een houtskool, die zij van den haard hadt genomen, en, venus hebbende aangeroepen, begint zij de schaduw te teekenen, en voltooit daarvan den omtrek. Een Griek alleen kan de gewaarwordingen van een Grieksch meisje in dusdanig een oogenblik vertoonen. Over haar gelukkig slaagen van vreugde juichende, zag philea met te meer bedaardheids ariston zich uit haare armen scheuren, omdat bij zijne wederkomst haares Vaders minnaar haar van den haaren ten huwelijk zou verzoeken.
Maar zal dibutades niet zoo wel als philea de zwarte trekken op den muur zien? Niet vroeger dagt philea daar aan, dan toen zij zich ter ruste begaf, en dat denkbeeld deedt haar hart geweldig kloppen. ‘In allen gevalle,’ zeide zij, ‘zijn het nooit meer dan zwarte lijnen! Is 't dan wel beweezen dat ze van mij zijn? Ariston zal hij 'er ten minste niet in herkennen.’ Naa deeze korte redekavelingen klopte haar
| |
| |
hart niet meer zoo sterk, en zij viel in slaap, denkende aan haaren minnaar.
Intusschen hadt philea in haare gissingen zich bedrogen. Zij was nog niet ontwaakt, toen haar Vader haare schets reeds gezien, en ariston's trekken daarin herkend hadt, nog onkundig of hij zijne oogen mogt gelooven. Hij was niet verstoord, maar vierde integendeel zijner verbaasdheid en verwonderinge den teugel; zijne onverduldigheid verliet hem niet, voor en aleer hij van de Voedster het gantsche verhaal van het portret hadt vernomen. Onuitspreekelijk was de vreugde van dibutades; duidelijk begreep hij het gewigt van zulk eene ontdekkinge; en zijne Dogter hadt die ontdekking gedaan! haar minnaar hadt 'er aanleiding toe gegeeven! thans was hij geregtigd tot de hand, welke de gelukkige uitslag van zijn portret zou beroemd maaken. Dibutades kon met eere zijn woord terughaalen. In 't oog der eigenliefde zelve vondt hij verschooning voor zijne keuze van ariston tot Schoonzoon; en hij was gelukkig, zich verpligt vindende om zijne heimelijke neiging te volgen, en den wensch zijner beminde philea te vervullen.
Naa deeze schets te hebben bezigtigd, kreeg dibutades, door zijn vernuft bezield, eenen inval, die hem niet slegts in staat stelde om zijn beroep te veredelen en voordeeliger te doen worden, maar hem zelfs op de ontdekking van eene nieuwe kunst deedt hoopen. Op staanden voet wil hij 'er eene nieuwe proeve van neemen; indien hem die gelukke, zal hij zijne Dogter aangenaam verrassen, en door den uitslag haar toekomstig geluk haar aankondigen. Maar tot op dat oogenblik, hoe duur het zijn hart te staan kome, besluit dibutades te zwijgen.
Toen philea uit haare kamer kwam, zag zij op haares Vaders gelaat eene ongewoone helderheid. ‘Zie eens,’ zoo sprak hij naa een kort stilzwijgen, en haar teder bij de hand vattende, ‘zie eens, welk een schoone morgenstond het zij! Gaa, met eene uwer Vriendinnen, na de Fontein van Pijrene, in welker lommer gij zoo veel behaagen schept.’ Philea aarzelde, bloosde, en zou niet geweeten hebben hoe zich uit die verlegenheid te redden, indien haar Vader niet straks na zijne werkplaats gegaan ware. Die van Pijrene was wel haare meestgeliefde van alle de Fonteinen van Korinthe en diens nabuurschap; doch juist om deeze reden hadt zij 'er nooit van gesproken. Aan den rand deezer Fontein vondt haar gemeenlijk ariston nevens zijne Zuster, wanneer hij na de haven ging, of van daar terugkwam. Hoe de arme philea meer daaraan dagt, hoe haares Vaders woorden haar raadzelagtiger voorkwamen; vooral begreep zij de vrolijkheid en tederhartigheid niet, die hij onder het spreeken
| |
| |
van dezelve hadt laaten blijken. Naa eene langduurige besluiteloosheid omtrent het geen haar te doen stondt, gehoorzaamde zij ten laatste aan haares Vaders bevel.
Zoo ras dibutades zich alleen bevondt, en zijne deur hadt gegrendeld, nam hij een stuk weeke potaarde, plakte het tegen den omtrek, door zijne Dogter getrokken, en maakte 'er eene afbeelding van, aan de schaduw volmaakt gelijk. Voor de Kunstenaars laaten wij het over, de geestverrukking van dibutades te beschrijven; voor lieden, wien het eenig vermaak gaf, werkstukken uit hunne handen te zien voortkomen, laaten wij het over, om van zijne blijdschap de grootte te berekenen. Dibutades verborg de afbeelding onder de vaten, welke te droogen stonden, om, ten bekwaamen tijde, aan dezelve de laatste hand te leggen, door haar te bakken.
Twee weeken waren reeds verloopen; de derde hadt eenen aanvang genomen; van de zorgvuldige Minnemoeder vernam dibutades, dat ariston tegen den volgenden dag wierdt verwagt. Met een ander schip, vroeger dan het zijne uit dezelfde haven vertrokken, hadt men daaromtrent de tijding gekreegen.
Dibutades liet zijne Dogter bij zich komen. ‘Lieve philea,’ zoo sprak hij haar aan, ‘ik heb eenen Vriend op de Ionische Zee; hij stevent na onze kusten. Gaa in het Bosch der Nimfen met eene uwer beste Vriendinnen. Beloof aan die Godinnen, haar een geschenk in haaren Tempel te zullen offeren, indien zij der reize en der overkomste van mijnen Vriend gunstig zijn.’ - Met verbaasdheid zag philea haaren Vader aan, zonder hem te antwoorden. ‘Gaa heen, mijne lieve Dogter!’ ging hij voort, en omhelsde haar. Philea, als uit eenen droom ontwaakende, ging bij ariston's Zuster, verhaalde haar alles, en verzogt haar om haar na het Bosch der Nimfen te verzellen.
Tegen den volgenden morgen was de oplossing van alle deeze raadzelen bepaald. Men verbeelde zich de gewaarwordingen van dit jong verliefd meisje, wanneer zij naauwlijks uit den slaap ontwaakt zijnde, haare half geopende oogen, tegenover haar bed, het aarden beeld aanschouwen, rood beschilderd, 't welk haaren minnaar haar vertegenwoordigt! In de verrukkingen haarer vreugde springt zij uit het bed, kleedt zich half aan, ijlt na haaren Vader en valt hem om den hals, onder het storten van eenen vloed van traanen van liefde en dankbaarheid. ‘Beminde Dogter,’ zeide hij tot haar, ‘ik weet alles; nog heden zal hij uw Echtgenoot worden; vóór zonneöndergang zal ik hem in ons huis brengen. Niets anders hebt gij te doen, dan voor uwen Man eenen maaltijd te bereiden.’
Straks vervoegt zich dibutades bij agathocles; te samen begeeven zij zich na de haven, van waar zij reeds ariston's vlag ontdekken. Een gunstige wind doet het schip spoedig
| |
| |
voortsnellen; reeds hoort men het vreugdegeschal der matroozen. Het schip komt in de haven; ariston zet voet aan land. ‘Mijn Zoon!’ roepen agathocles en dibutades tevens. De jongeling, als van den donder getroffen, staat onbeweegelijk, zonder een woord te spreeken, en kan dit wonderwerk niet gelooven, voor en aleer hij, in traanen zwemmende, zich in de armen van zijner philea's Vader bevindt, en, eer nog de zon onderging, lag hij insgelijks in de armen van zijne philea. Reeds 's anderendaags morgens, in voldoening aan de gelofte van dibutades, hing men, in der Nimfen Tempel, het aarden beeld ten toon; als eene gewijde zaak wierdt het aldaar bewaard, tot dat mummius Korinthe in koolen leide. Aan dit beeld was de kunst om in klei te boetseeren haaren oorsprong verschuldigd, en deeze was de moeder der beeldhouwkunde. De Grieken bewaarden de naagedagtenis der Dogter van dibutades; verdient zij ook onze opmerking en dankbaarheid niet, dewijl wij aan haar de verwonderlijke meesterstukken zijn verschuldigd, welke wij drieduizend jaaren naa haaren dood opzamelen, en zoo veele Portretten en Silhouetten nog tegenwoordig aan de Liefde hun aanweezen hebben dank te weeten? |
|