Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe voornaamste bijzonderheden, betreffende het eiland Dominica.De Nieuwsbladen van den dag vermelden, dat een Fransch Vlootdeel, van Rochefort in zee gestoken, den 19 van Sprokkelmaand deezes jaars te Martinique was aangekomen. Korten tijd daar naa stevenden drie Fransche Schepen na Dominica; een Eiland, in 't bezit der Engelschen, tusschen de Fransche Eilanden Guadeloupe en Martiniqne gelegen. De Vlootelingen ondernamen eene Landing, en kreegen bij verdrag de Stad Roseau in handen. De Engelsche Bevelhebber des Eilands nam de wijk na het Fort Prins Rupert. - Eene Gebeurtenis, die van de gewigtigste gevolgen kan weezen, en, in Groot-Brittanje bekend geworden, aldaar zeer groote aandoeningen verwekte, dewijl, behalven het vrij zekere verlies deezes Eilands, ook andere Eilanden der Engelschen, in dien oord, veeg staan. Eigenaartig wordt de aandagt derwaards getrokken, en verlangt men meer van dit Eiland, dan den blooten naam, te weeten. Om aan deezen weetlust te voldoen, door middel onzes Mengelwerks, sloegen wij verscheide Schrijvers naa; doch ons kwamen bij de meesten zeer korte en gebrekkige berigten voor. In 't einde raadpleegden wij het voor Aardrijks- Zeevaard- en Handelkundigen onmisbaar Werk, getiteld: Burgerlijke en Handelkundige Geschiedenis van de Engelsche Volkplantingen in de West-Indiën, door brijan edwards, in zes Deelen, ten Jaare 1794-1799, bij den Boekhandelaar a. loosjes pz., te Haarlem, in 't licht gegeeven. - Gelijk die Schrijver zeldzaam den Raadpleeger omtrent eenige bijzonderheid, in diens kundigen Mans vak vallen- | |
[pagina 211]
| |
de, verlegen laat; zo vonden wij ook daar voldoening. Hij betuigt, zijne meeste waarneemingen, dit Eiland betreffende, aan het Werk van Mr. atwood verschuldigd te zijn. Wij twijfelen niet, of een uittrekzel daar van, met eenige uitlaatingen, en in onze wijze van voordragt ingekleed, zal onze Leezers vergenoegen.
De groote Landontdekker christophorus columbus ontdekte dit Eiland op den derden van Slachtmaand des Jaars 1493. Dewijl op Zondag die ontdekking voorviel, gaf columbus aan dit Eiland den naam van Dominica. Het heeft, met andere Eilanden in dien hoek der Wereld, het lot ondergaan, dat de oorspronglijke Inwoonders meest zijn uitgedelgd. Slegts twintig of dertig Gezinnen van de oude Inboorelingen, of Caraïben, bestaan 'er nog. Deezen worden beschreeven als een zeer stil en onschadelijk volk, dat zijn eigen taal spreekt, en een weinig Fransch; doch geen hunner verstaat het Engelsch. Deeze Caraïben zijn, volgens een berigt onlangs gegeeven, van eene heldere koperkleur, hebben lange, gladde, zwarte hairen; hunne persoonen zijn kort, kloek en welgemaakt; doch zij misvormen hunne aangezigten, door in de kindschheid de voorhoofden in te drukken. Zij leeven voornaamlijk van de Vischvangst, zo op de rivieren als op de zeeën, en door het Vogelvangen in de bosschen. In deeze beide weeten zij hunne pijlen en boogen met eene wonderbaare vlugheid te gebruiken. Men zegt, dat zij den kleinsten Vogel, op een grooten afstand, met hunne pijlen weeten te dooden, of een Visch, op eene aanmerklijke diepte, in zee weeten te doorschieten. Zij betoonen zich ook zeer ervaaren in het maaken van keurig gewerkte manden of korven van (Silk-grass) Zij-gras, of de bladeren en bast van boomen. De Burgerlijke Geschiedenis van Dominica is vóór den Jaare 1759 van geen betekenis. Ten deezen jaare kwam het aan Groot-Brittanje, en het werd naderhand aan de Britsche Kroon verzekerd, door den Vrede, in Sprokkelmaand des Jaars 1763, te Parijs geslooten. Tot dien tijd toe was Dominica als een onzijdig Eiland aangemerkt; dan desniettegenstaande hadden 'er veele Fransche Onderdaanen Koffijplantadien en andere Vastigheden in verscheide deelen van het Land. Zij werden in hunne eigendommen beveiligd, onder voorwaarde van den Eed van verknogtheid aan zijne Britsche Majesteit, en het betaalen eener kleine somme van Landhuur. De overige bebouwbaare gronden moesten verkogt worden door Gelastigden, ten dien einde benoemd; over niet minder dan 96,344 Acres, de helft | |
[pagina 212]
| |
des Eilands bevattende, werd bij verkoop beschikt, in verdeelingen van honderd Acres; deeze bragten ruim 312,092 Ponden Sterlings op. Het blijkt niet, dat de koopen, door Britsche Onderdaanen gedaan, aan de verwagting beantwoord hebben: want de Fransche Inwoonders van Dominica zijn nog talrijker dan de Engelsche, en bezitten de beste Koffijplantadien op het Eiland; welk voortbrengzel, tot dus verre, het belangrijkste bevonden is. Zij verschillen maar weinig in Zeden, Gebruiken en Godsdienst van de Inwoonders der andere Fransche Eilanden in de West-Indiën. Hunne Priesters zijn, dus verre, door de Opperhoofden te Martinique gekoozen; zij agten zich aan het Gouvernement van dat Eiland onderworpen, en aan de Wetten van hunne eigene Natie. Bij het begin van den hooploozen en verwoestenden oorlog tusschen Groot-Brittanje en de Volkplantingen diens Rijks in Noord-America, was het Eiland Dominica in eenen bloeienden staat. De haven van Roseau, door eene Acte van het Parlement voor eene Vrij-haven verklaard, werd door de Koopvaardijschepen van de meeste deelen der vreemde West-Indiën zo wel als America bezogt. De Franschen en Spanjaarden kogten 'er zeer veele Negers, ook groote hoeveelheden van Engelsche Koopmanschappen en Manufactuuren, welke voornaamlijk betaald werden in staaven Goud, Indigo en Katoen, benevens Muilezels en Hoornvee; zaaken van de eerste noodzaaklijkheid voor den PlanterGa naar voetnoot(*). Dus werd Dominica, schoon op zichzelve niet zo vrugtbaar, als eenige andere Eilanden van kleiner uitgebreidheid, in deszelfs nabuurschap gelegen, zeer spoedig, eene Volkplanting van zeer veel aanbelang; doch het ontbrak dezelve ongelukkig aan die bescherming, welke alleen bezittingen duurzaam en van waardij kan doen zijn. Den zodanigen, die zich de raazende woede herinneren, waarmede alle vermogens en middelen van Groot-Brittanje besteed werden aan, en aangewend tot het te onderbrengen van America, zal de volkomene verwaarloozing, welke aan den dag gelegd werd, door het toenmaalig Ministerie, omtrent dit, en andere Engelsche Eilanden in de West-Indiën, misschien geene stoffe van verwondering zijn; doch men zal het daarnaa naauwlijks gelooven, dat al de geregelde gewepende Manschap, geschikt tot bescherming van Dominica, bestondt uit zes Officieren en vierënnegentig Gemeenen! - Dit schan- | |
[pagina 213]
| |
delijk verzuim was te aanmerklijker, daar dit Eiland, om deszelfs plaatslijke ligging, tusschen Martinique en Guadeloupe, het best geschikt is van alle de Bezittingen van Groot-Brittanje, in dat gedeelte der Wereld, om aan hetzelve de beheersching der Caraïbische Zee te verzekeren. Eenige weinige Oorlogschepen, in Prins Ruperts Baai geplaatst, zouden daadlijk allen handel van de Fransche Vastigheden met elkander zodanig beletten, dat 'er geen een schip zou kunnen voorbijgaan, of het zou in de mogelijkheid zijn om genomen te worden door schepen, kruissende op de hoogte van die Baai en loefwaards van het Eiland. Dit werd in de daad ontdekt; doch toen het te laat wasGa naar voetnoot(*). Het is waarschijnlijk, dat dit, nevens de toeneemende voorspoed der Volkplanting, en de misdaadige onoplettenheid van het Britsche Ministerie voor derzelver veiligheid, reeds de aandagt van het Fransche Gouvernement getrokken, en tot vermeestering des Eilands uitgelokt hadden; doch men verzekerde, dat veele Inwoonders der Volkplantinge, die Onderdaanen van Frankrijk geweest waren, niet schroomden, bij den eersten aanblik van begonnen vijandlijkheden in Europa, in het Jaar 1778, tot een aanval van Martinique hunne Landgenooten uit te noodigen. Het zou niet gemaklijk vallen, hier van bewijs te geeven; doch het is zeker, dat hun volgend gedrag te veel reden gaf tot zulk een vermoeden. In Herfstmaand des gemelden jaars, dus luidt het verhaal der toenmaalige vermeestering des EilandsGa naar voetnoot(†), kwam eene Fransche krijgsmagt, bestaande uit een Schip van veertig stukken, drie Fregatten, en omtrent dertig zeilen van gewapende Sloepen en Schoonders, omtrent tweeduizend man geregelde troupen aan boord hebbende, en een losbandige hoop van Vrijwilligers, omtrent de helft van dat getal, op de hoogte van het Eiland, onder bevel van den Marquis de bouillé, Gouverneur van Martinique en Generaal van de Fransche Loefwaardsche West-Indische Eilanden. - Een gedeelte des Krijgsvolks, terstond daar naa, zonder tegenkanting geland zijnde, gingen de Franschen voort met het Fort Chashacrou aan te vallen, zijnde het hoofdpunt van verdeediging des Eilands, en waar op een Detachement geregelde troupen in bezetting lag. Deeze Sterkte was gebouwd op een rots, omtrent driehonderd voeten rechtstandig in de hoogte, aan drie zijden door de zee omringd, en werd voor zo sterk gehouden, dat men veronderstelde, dat eenige weinige | |
[pagina 214]
| |
honderd man, wel van voorraad voorzien, het tegen verscheide duizenden zou kunnen uithouden. - Groot was daarom de verwondering der Engelschen in de Stad Roscau, verneemende van de Fransche kleurlingen, derwaards heen vlugtende, dat het Fort zich, zonder tegenstand, hadt overgegeeven; maar, hoe vreemd het scheen, het bleek naderhand het geval te zijn, dat eenige Fransche inwoonders zich, eenige weinige nagten van te vooren, in dat Fort hadden weeten in te dringen, en dat zij, de weinige Soldaaten, die op hunnen post waren, met sterken drank beschonken gemaakt hebbende, het kanon hadden weeten te vernagelen. De Franschen zich dus meester ziende van het Fort Chashacrou, ontscheepten hun geheele magt, omtrent den middag, en begonnen hunne marsch na de Stad, die door het Fort Melville en door andere Batterijen verdeedigd werd; doch ongelukkig waren deeze Batterijen kwalijk voorzien en slegt bemand. Het geheele getal der krijgsbenden beliep niet boven de honderd: want maar weinigen der Fransche Ingezetenen vonden het geraaden zich bijeen te voegen, en van hun, die nog opkwamen, maakten zich verscheiden weder zoek, en kwamen niet weder voor den dag, dan naa dat het Eiland zich hadt overgegeeven. De kleine magt, egter, die dus zamengekomen was, gedroeg zich met dien moed en dapperheid, die reden gaf om zich te beklaagen, dat zij niet beter ondersteund waren geworden. Driemaalen werd de vijand uit het Fort Loubiere verdreeven, waarvan hij zich bij zijnen aantocht meester hadt gemaakt, en tweemaalen werden de vlaggen, die zij daar opgeheessen hadden, weggeschooten. Hun algemeene Commissaris en omtrent veertig van hunne Soldaaten werden gedood, en de bouillé ontkwam het ten naauwen noode, daar zijn zwaard hem van de zijde geschooten werd. Doch dapperheid kan niet baaten tegen zulk eene overmagt: want toen kort daarnaa omtrent tweeduizend Franschen de hoogten boven Roseau in bezit genomen hadden, bepaalde deeze laatste omstandigheid het noodlot des Eilands. - De dapperheid der Ingezetenen, egter, bedong voor zich zeer eerlijke punten van verdrag. Behalven dat hun toegestaan werd om met alle krijgseer uit te trekken, werd hun ook vergund, hun burgerlijk bestuur te behouden, alsmede de vrije oefening van hunnen Godsdienst, Wetten, Gebruiken, en ingevoerde schikkingen; het bestuur der Regtsoefening bleef ook in de handen der zelfde persoonen, die daarmede toen bekleed waren. Eindelijk werd hun het onbelemmerd gebruik van hunne bezittingen toegestaan, van welk een aart zij waren, daar zich dit beding wel uitdruklijk mede uitstrekte tot de afweezig zijnde Eigenaars. De bouillé, dus zijne zegepraal voltooid hebbende, ver- | |
[pagina 215]
| |
trok na Martinique, laatende den Marquis ducheilleau Opperbevelhebber van Dominica, wiens gedrag, staande de vier jaaren, welke hij zich op dit Eiland onthieldt, gezegd wordt gruwzaam onderdrukkend en dwinglandisch, omtrent de Engelschen althans, geweest te zijnGa naar voetnoot(*). De Inwoonders van Dominica, onder die overheersching, welke het gemaakte verdrag in veele opzigten van kragt beroofde, zugtende, ontvingen geen bijstand van buiten. Hun handel was geheel afgebroken, en wel zodanig, dat het Eiland, staande vijf jaaren en drie maanden, welken tijd hetzelve in de magt der Franschen was, door geene schepen van Frankrijk zelve bezogt werd, en dat 'er geen uitvoer was na dat Koningrijk; maar een gedeelte daarvan werd op onzijdige bodems na het Hollandsch Eiland St. Eustatius gezonden, vóór dat het door den Admiraal rodneij genomen werd, en van daar uitgevoerd na Engeland, met de grootste kosten en tot nadeel der eigenaaren. - Een ander deel van hunne voortbrengzelen werd in Hollandsche schepen, ten dien einde in Engeland gehuurd, na Rotterdam afgevaardigd, en, naa dat de oorlog met de Hollanders was uitgebroken, werd hetzelve, onder Keizerlijke vlag, na Ostende gezonden, en de Zuiker daar verkogt voor van zes tot acht Pond St. het oxhoofd. Deeze opeengehoopte ongelukken eindigden in het volstrekt bederf van verscheide Planters; niet minder dan dertig Zuikerplantadien werden, ingevolge daarvan, door de Eigenaars verlaaten. Dan, in Louwmaand des Jaars 1783, werd Dominica aan de Engelschen hergeeven. Bij deeze wedergave werden de Inwoonders hersteld in het vol genot hunner vroegere voorregten, onder eene Burgerlijke Regeering, gelijk aan die der andere Engelsche Volkplantingen in de West-Indiën. De Gouverneur heeft, behalven de voordeelen, welke hij van den Tol trekt, eene jaarlijksche Bezolding van 1200 Ponden St. Het Eiland Dominica, welks hoofdlotgevallen wij dusverre aanstipten, bevat 186,436 Acres land, en is verdeeld in tien Parochien. De Stad Roseau is tegenwoordig de Hoofdstad, gelegen in de Parochie van St. George, omtrent eenëntwintig Engelsche mijlen van Prins Ruperts Baai. Dezelve ligt op een' landpunt, aan de Z.W. zijde van het Eiland. Roseau is omtrent eene halve mijl lang, van Charlotteville tot de Roseau-rivier, en meestal een vierde mijl in de breedte; doch op zommige plaatzen minder, en van eene zeer onregel- | |
[pagina 216]
| |
maatige gedaante. 'Er staan niet meer dan vijfhonderd huizen, behalven die door Negers bewoond worden. Men telde 'er vóór de gemelde bemagtiging der Franschen omtrent duizend. Dominica is negenëntwintig mijlen lang; de breedte mag op zestien mijlen gesteld worden. Het Eiland heeft veele hooge en ruime bergen, waar tusschen schoone valeijen; in 't algemeen doet het zich vrugtbaar op. Verscheide bergen zijn nog onuitgedoofde Volkans, die dikwerf groote hoeveelheden van zwavel ontlasten. Uit deeze bergen springen ook bronnen van heet water, waarvan men wil, dat zommige van groot nut zijn in de ziekten deezer Gewesten. Op eenige plaatzen, zegt men, dat het water warm genoeg is om een ei te doen stollen. - In de bosschen zijn ontelbaare zwermen Bijen, die groote hoeveelheden van wasch en honig voortbrengen, beide in deugd aan de beste van Europa gelijk. De Bijen zijn ook volkomen van dezelfde soort als die in Europa, en moeten derwaards zijn overgebragt, dewijl de oorspronglijke West-Indische Bije van de Europische in verscheide opzigten verschilt. Dominica is wel doorwaterd; men telt meer dan dertig kleine rivieren op het Eiland, behalven een aantal stroompjes. De grond is, in het binnenste gedeelte van het land, een ligt bruin kleurige molm, en schijnt van de bergen afgespoeld. Omtrent de Zeekust en in veele Valeien is het een diepe zwarte en rijke oorspronglijke aarde, en schijnt zeer geschikt tot de voortteeling van alle West-Indische voortbrengzelen. De onderste bedding is een geele of steenagtige klei, op andere plaatzen een harde grond, maar op de meeste zeer steenagtig. Te vreezen is het, dat de hoeveelheid vrugtbaar land maar in eene zeer kleine evenredigheid tot het geheel staat; wordende 'er niet meer dan vijftig Zuikerplantadien tegenwoordig bebouwd; en het is berekend, dat deeze vijftig Plantadien, het eene jaar door het ander, jaarlijks niet meer dan 3000 Oxhoofden Zuiker opleveren. Het is zeker eene zeer kleine hoeveelheid van dat Artikel voor een zo uitgestrekt Eiland, of zelfs voor het getal der Zuikerplantadien, welke thans bebouwd worden, wanneer men elk op honderd Acres Zuikerriet rekent. Koffij schijnt beter, dan Zuiker, aan de oogmerken te beantwoorden; zijnde 'er niet meer dan tweehonderd Koffijplantadien op Dominica, die, in goede jaaren, drie millioen Ponden hebben opgeleverd. Een klein gedeelte der Landen is ook gebruikt tot den aanbouw van Cacao, Indigo en Gengber; dan het is te denken, dat de meeste deezer Artikelen, zo wel als de Katoen, die onder de uitgevoerde Waaren vervat zijn, uit de bezittingen van vreemde Staaten in Zuid-America komen. en op | |
[pagina 217]
| |
Dominica, uit hoofde van het Porto Franco, worden ingevoerd. Het getal der blanke Inwoonders van allerlei soort en jaaren beloopt, volgens de laatste lijsten aan het Gouvernement, in 1788, 1236, van vrije Negers 445, en van Slaaven 14,967. |
|