| |
Berichten wegens het boots-hol, Fingal's grot en de hangende pijlaaren op het eiland Saffa.
(Ontleend uit Mejuffrouw murraij, of Kensington, Companion and useful Guide to the Beauties in the Western Highlands of Scotland and in the Hebrides. Vol. II. 1803.)
‘Mejuffrouw murraij, door eene sterke geestdrift aangespoord, om de zeldzaam- en schoonheden der Natuure op te speuren, heeft, in de westlijke streeken der Hooglanden van Schotland, de tooneelen bezogt, die zo zeer geschikt waren om haare weetgierigheid voldoening te verschaffen, en zich, bij die naspeuringen, begeeven op plaatzen, waar de moedigsten der Mannen zich niet gaarne zouden vervoegen. Zij bezit de gave der Beschrijvinge bij
| |
| |
uitsteekenheid. Een en ander zal blijken uit het geen wij thans onzen Leezeren, overeenkomstig met het opschrift deezes Artikels, mededeelen; naardemaal de bewondering en verbaasdheid der schoone Reizigster ten hoogsten toppunt klom, op het gezigt van Fingal's Grot en de Pijlaaren op het Eiland Saffa; een Eiland, 't welk niet bezogt werd door Dr. johnson, schoon hij 'er digt bij heenen ging, op zijnen tocht van Ul-va tot I-ona. De aandagt van het algemeen werd eerst op deeze zonderlinge vertooningen in de Natuur gevestigd door een bericht, desaangaande gegeeven door Sir joseph banks, in Mr. pennant's Tour.’
Naa dat wij (schrijft Mejuffrouw murraij) het punt van Gometra omgezeild waren, liep het getij ons tegen, en de wind stak eenigermaate op, 't welk aan de roeijers een zwaaren arbeid veroorzaakte; doch, toen wij op Saffa kwamen, werd het stil. De zee lag zo vlak als een spiegel, en wij deeden ons best om de boot nabij aan strand te brengen, steeds den weg neemende tusschen ontelbaare kleine rotzen, van Saffa afgescheiden, en aan den westkant van het Eiland liggende. Elke vordering, welke de boot maakte, kreegen wij nieuwe wonderen in 't oog.
Aan den noordwesthoek des Eilands rijst, tot eene groote hoogte, een Voorgebergte bijkans rechtstandig uit de zee tot den top. De voet van dit Voorgebergte is ruw en ongeregeld, misschien tot meer dan de halve hoogte. Ter plaatze waar de oneffenheden der rotzen ophouden, rusten daar op de schoonste en geregeldste pijlaaren, in een hollen halven cirkel; en ware het niet ter oorzaake van de verbaazende uitgestrektheid en grootte, men zou tot de gedagten komen, dat de bekwaamste werkmeester, die immer bestondt, de uiterste pooging van menschlijke, ja van meer dan menschlijke kunst, daar aan te koste gelegd hadt.
Van deeze schoone holle cirkel van pijlaaren voortgaande, nam ik spleeten en holten waar, en rechtstandige rotzen in groote verscheidenheid; doch wanneer ik kwam tot het gezigt van de zeer geregelde pijlaaren en het hooge verwelfzel over de groote holten en splee- | |
| |
ten, was ik geheel opgetoogen. - Verbeeld u, indien gij kunt, een oneindig getal van, zo 't schijnt, kleine pijlaaren, in allerlei richtingen, tot eene verbaazende hoogte, zamen geworpen, eene gelijkvormigheid hebbende met den arbeid der bouwkunstenaaren in den meesterlijksten stijl, en ten hoogsten verfraaid door de verschillende kleuren, door tijd en weder daar aan toegevoegd, zamenstellende een ongeregelde en voortloopende façade tot heerlijke gewelven, van welke afhangen rechtstandige, digte en effene pijlaaren, in de gedaante van prismas; eenige rustende op ruwe en ongeregelde hoopen basalten, door de zee bespoeld; terwijl andere, op de hoeken geknot, van voorheen geheele pijlaaren, stompen waren, welker bovenste geledingen zich afgescheiden hebben van den grooten hoop pijlaaren, die het Eiland vormen.
Men zegt dat het Boots-hol veel wijder is dan dat van Fingal; doch men kent het eerste weinig: eene onkunde, veroorzaakt door het ingebeeld of het weezenlijk gevaar om 'er in te gaan. De mond daarvan is verre van treffend of fraai te weezen; de gedaante heeft iets van een schuurdeur; maar het verwelfzel of de buitenkant van het dak, rustende op rechtstandige prismas, met de zamenvoeging van de pijlaaren, geschikt in eene naauwsluitende gedaante langs dat gedeelte van Saffa, is boven alle beschrijving fraai, en zelfs, indien zulks mogelijk is, fraaijer dan de uitwendige gedeelten van Fingal's Grot: maar het treffende gezigt daar van gaat verlooren voor allen, die Saffa aan de zuidoostzijde naderen, en wordt geheel niet gezien, wanneer de bootslieden zich de moeite niet willen geeven om westwaards op te roeijen.
't Geen zeer zeldzaam is, en eene zeer zonderlinge schoonheid geeft aan het zuidlijk gedeelte van Saffa, bestaat hier in, dat, van den aanvange van het groot gewelfzel tot de westzijde daarvan, tot digt bij de landingplaats voor het vee aan de oostzijde, geen gevallen of los daar heen liggend stuk van rots of puin van eenigerlei aart zich opdoet.
Ik voelde mij bijkans geheel vermeesterd door verbaasdheid en genoegen op het gezigt der gedeelten rondsom den buitenkant van het Boots-hol, en ik stond in eene stille verwondering bij elk op elkander volgend voorwerp, 't geen mijn oog ontmoette, tot ik kwam
| |
| |
aan den ingang van Fingal's Grot, welken ik niet bemerkte voor dat ik 'er nabij was, veroorzaakt (daar wij zeer digt bij het strand heen roeiden) door een rondagtig uitstek van de schoonste digt op elkander staande prismas, afdaalende van een allerheerlijkst verwelfzel van kleine pijlaaren, in allerlei richtingen, (verfraaid, gelijk voorheen gemeld is, door de smeltendste tinten, de uitwerkzels van tijd en weder) tot een vast en ruw grondstuk van basalten.
Wanneer ik den mond des hols inzag, deedt 't geen ik kon zien van den binnenkant, en 't geen zich aan mijn oog van den buitenkant opdeedt, mij het bloed in elken ader beeven; dan, toen ik 'er mij in begaf, vergat ik de wereld, met al wat 'er in is. De Almagt der Godheid vervulde mijnen geheelen geest. Ik zonk weg in verwondering, in dankbaarheid en lofzegging. Mijn zenuwgestel was zo gespannen, dat het minste geluid mij deedt beeven. Nooit zal ik vergeeten, welke verhevene en hemelsche gewaarwordingen het zien van Fingal's Grot mij inboezemde. - Door de groote werken der Natuure werd mijne ziel dikwijls opgewekt tot aanbidding van den grooten Maaker; maar Saffa veroorzaakte de hoogste vervoering van ernstige gewaarwordingen, welke ik ooit gevoelde, of immer zal kunnen gevoelen, zo lang ik in dit lichaam woone!
Toen ik ter plaatze kwam, Chamshel-grot geheeten, stond ik versteld over andere pijlaaren, de zeldzaamste van alle natuurvoortbrengzelen, ooit door mij bezigtigd. 't Zijn de lange overhangende pijlaaren. Ik ging de kreek over aan den mond des hols, en zette mij neder op zwaare uitpuilende prismas, horizontaal liggende in een vasten hoop, verre heen in zee strekkende. Tegenover de plaats, waar ik nederzat, (over de kleine kreek) hingen zwaare prismas, gekromd, in de gedaante van een cirkelboog, aan de zijde des Eilands neder, van den top, tot de stompen bij den mond van Chamshel-grot. Deeze uitgehoolde pijlaaren vertoonen aan derzelver hoeken geledingen, volkomen gelijk aan de rechtstandige in Fingal's Grot, en leveren eene vertooning op, welker beschrijving mijne vermogens te boven gaat.
Gezeten op de horizontaal liggende pijlaaren, deed ik mijn middagmaal. Nooit zal ik weder een dergelijke eetzaal aantreffen, of ik moest het geluk hebben om Saffa an- | |
| |
dermaal te bezoeken. Naa het houden van den maaltijd, welken ik, naar den geest gesproken, alleronthaalendst mag heeten, ving ik mijn verder opspeurenden tocht aan over de horizontaal liggende pijlaaren, welke zich vertoonen als zo veele kielen van zwaare oorlogschepen, in eenen klomp versteend, en als metzelwerk zamengevoegd. Al klauterende over eenige horizontaale, hangende en overeind staande pijlaaren, bereikte ik eindelijk de vlakte op den top des Eilands. Deeze vlakte haalt omtrent eene en drie vierde mijl, en heeft eene dunne laag van aarde over de groote grotten. Dan aan de noordzijde van het Eiland is eene weide, zeer geschikt voor rundvee en schaapen. Hier kunnen tusschen de veertig en vijftig schaapen te weiden gaan van October tot Junij, en jong rundvee voor het overig gedeelte des jaars, mits men het gras ééne maand tijd tot groeijen geeve. Zeldzaam at ik zulk schaapenvleesch, als 't geen gegroeid was in deeze weide van Saffa. Dit Eiland wordt, ter beweidinge, verhuurd voor veertien Ponden St. in 't jaar. Saffa is een gedeelte van een landgoed, eertijds behoorende aan macquarrie, hoofd van de Macquarries, en, als het eens van eigenaar verandert, wordt het teffens verkogt met het Eiland Ulva. De tegenwoordige Heer deezer Eilanden is ranald m'donald, Esq. uit den Huize van Boisdale, wiens ziel en smaak ten vollen in staat zijn om dit juweel op den rechten prijs te schatten, welks gelijk, naar allen schijn, nergens op den aardbodem gevonden wordt. Welk een genoegen moet het schenken, Heer van Saffa te weezen!
De eerste keer, dat ik mij op Saffa bevond, zag ik 'er slegts eenige weinige Schaapen en Herten: de laatstgemelden op de hoogte volgden onze boot, terwijl wij beneden aan den voet heenen roeiden, en, wanneer wij aan Fingal's Grot kwamen, keeken zij na ons van de verschriklijke hoogte.
Zo ras ik den top van dit Eiland beklom, maakte ik mijn weg na de plaats, waar ik de Herten onlangs zag; doch vreesagtiger dan zij, en schroomende duizelig te zullen worden, ging ik vlak voor over leggen, en kroop, in dien stand, voorwaards, tot dat ik mijn hoofd stak over den kant van het verwelfzel, uit den boog van de Grot voortkomende. De rotzen aan den mond der Grot, welke zich, toen ik mij daar bij be- | |
| |
vond, als zwaare klompen vertoonden, scheenen nu kleine uitstekken op den Oceaan.
Ten Jaare 1801 werd een der Hertebeesten zo wild, dat het bijna een man doodde; te deezer oorzaake schoot men 't zelve. De twee andere hadden de gewoonte, om de boots, die van het Eiland afvoeren, te volgen; maar, gelijk men veronderstelt, dit uitgeleide te ver voortgezet hebbende, kwamen zij, bij het wederkeeren, om. Hadde het wild Hertebeest het in 't hoofd gekreegen om mij op de hoornen te neemen, terwijl ik op den grond uitgestrekt lag, met mijn hoofd over Fingal's Hol, en mij overgewipt, welk een zonderlingen dood zou ik gehad hebben! Men heeft, zints dien tijd, Geiten, in stede van de Herten, na Saffa gezonden; beesten, veel geschikter naar den aart en overeenkomstiger met de grootte van het Eiland.
Saffa rijst allerwegen rechtstandig uit de zee op, uitgenomen bij eene kreek, aan de oostzijde, het Eiland inloopende; te deezer plaatze komen weinig reizigers. Hier brengt men het vee, om te graazen, aan land, en het is de meest beschutte plaats rondsom het Eiland.
Van den top van Fingal's Grot wandelde ik na de westzijde, zo nabij aan den kant der steilten als ik met mogelijkheid kon, en liep dwars over de holte bij de vee-landingplaats; en, het halfronde voorgebergte, eerst door mij vermeld, bereikt hebbende, zat ik neder op het gras, 't welk de toppen van die schoone pijlaaren bedekt. Dewijl deeze grond de grootste hoogte is op Saffa, verkreeg ik (daar het een heldere dag was) een Panorama-gezigt op de omliggende Eilanden, en zag de uitgestrektheid van den Atlantischen Oceaan na America, zo verre het oog kon relken.
Eene zeer mogelijke schielijke verandering van weêr kwam in mijnen geest niet op, en gelukkig greep dezelve geen plaats, schoon vaak op Saffa voorvallende; anderzins zou ik mij in een zeer ongelukkigen staat bevonden hebben, geheel ongedekt, geheel onbeschut, tot gezelschap niemand bij mij hebbende dan vier roeijers, wier taal ik niet verstond, en een jongen, die mij tot tolk diende. Geen hut is op het Eiland, geen hol, waarin ik mij, bij een storm, zou hebben durven waagen. Ik zou mij, in zulk een geval, met geduld moeten onderwerpen aan mijn lot, en, met lear,
| |
| |
de Elementen hebben mogen aanspreeken: ‘Stort op mij uit uwe verschriklijke vermaakneeming; hier staat uw slaaf!’ of, in mijn geval, ‘eene onbeschermde zwakke Vrouw.’
Van het westlijkst voorgebergte toog ik na de hoogte van de noordlijkste deelen des Eilands, waar eene wel met goed water gevonden wordt, alsmede eene plek met mosch begroeid; noodwendigheden, door de Voorzienigheid daargesteld, opdat 'er een mensch zou kunnen bestaan, als hij moeds genoeg bezat om 'er zijn verblijf te neemen. Twee jaaren geleden bestonden twee herders zulks, en bouwden 'er twee hutten; doch hun verveelde welhaast het leeven in het woeden der elementen; zij toogen heen, en de hut, voor 't vee gebouwd, stortte in. |
|