| |
Bedenkingen over het maakzel en de huishouding der vogelen.
(Naar het Engelsch.)
'Er is niets, in de geheele huishouding der Scheppinge, opmerkenswaardiger, dan de wonderbaare geschiktheid van de gedaante en het maakzel van elk soort van Dieren, naar de omstandigheden des leevens, waartoe zij bestemd zijn. Het zal geen van alle nuttigheid ontbloot onderwerp weezen, deeze algemeene waarneeming bijzonder op de Vogelen toe te passen.
De Vogels zijn van de Viervoetige Dieren onderscheiden, door vleugels, in stede van voorpooten, te hebben; door een kop, eenigermaate spits en in een snebbe uitloopende; de hals is geboogen, en kan zich oprichten; het lijf is met vederen, in plaats van met hair, gedekt. De Vogels zijn vrij van den last om hunne jongen te draagen, en de moeite van dezelve te zoogen. De geheele ommetrek van hunne gedaante en de schikking hunner leden zijn op de gelukkigste en wonderbaarste wijze geschikt, overeenkomstig met de snelle beweeging in eene dunne vloeistoffe, als de lugt, en om de nadeelen te ontgaan, waaraan zodanig een schepzel, in zulk een vlugt, zich blootgesteld kan vinden.
Dierlijke hette wordt waarschijnlijk bewaard door de betrekkingen tusschen het lichaam en de electrieke of galvanische vloeistoffe. Die vloeistoffe wordt schielijk van het dierlijk gestel weggevoerd, wanneer het zich in een vogtigen of kouden dampkring bevindt. Vogels in 't bijzonder blootgesteld leevende aan de lugt, en door hunne beweegingen gewoon zijnde om zich bij- | |
| |
kans zo veel mogelijk in aanraaking te stellen met die geleiders, waardoor de electriciteit van het lichaam allerschielijkst wordt uitgeput, zouden zij, bijkans onder alle lugtstreeken en gesteltenissen van den dampkring, onderhevig zijn om om te komen door eene geheele ontbeering van natuurlijke hette, indien hunne lichaamen de electrieke stoffe niet veel vaster hielden dan de lichaamen der Menschen. Nu zijn der Vogelen vederen en huid, en inzonderheid de olie, welke zich verspreidt over hunne huid en vederen, in eene zeer hooge maate electriek. Hierdoor wordt der Vogelen natuurlijke warmte zonder vermindering bewaard, in omstandigheden, waarin die van Menschen en Viervoetige Dieren eene den dood aanbrengende uitputting zou ondergaan hebben.
Die vóór- of vroegtijdige aandoeningen, waardoor zij ons menigwerf aannaderende weersveranderingen aankondigen, ontstaan voornaamlijk, indien niet eeniglijk, uit de veranderingen, welke schielijk plaats grijpen in de betrekkingen tusschen hunne lichaamen en de hoofdstoffe, waarin zij zich beweegen. Wij mogen opmaaken, dat, hoe zeer de Vogels gesterkt zijn tegen de uitwerkzels van zodanige veranderingen, zij nogthans door dezelve zeer sterk worden aangedaan. Hoe veel te meer zou dit plaats vinden, indien deeze schepzels geen ander uitwendig bekleedzel hadden, dan de huid of dun hair!
Onder die blootstelling aan vogtigheid, waarin de Vogels leeven, zouden zij menigvoud gevaar loopen, hadde de Natuur daar voor niet gunstrijk gezorgd, om hun leevenseinde te vinden, door natheid van regen, sneeuw, waterdampen, zelfs zonder de geheele verdelging hunner natuurlijke warmte. Tegen dit onheil zijn zij alle meer of min gewapend; eenigen hunner, als de Watervogels, in eene zeer groote maate, door die olieägtigheid hunner vederen, die het indringen der vogtigheid wederstaat. Op de vederen rijklijk voorzien met dat natuurlijk scheidmiddel, kunnen de regendruppels zo min blijven hangen, als men water in een vat kan doen staan boven olie. Wanneer, door de aanhoudenheid van regen en koude, die olie in het lichaam des Vogels gestremd wordt, dan, en ook dan alleen, dringt de koude in door het geheele gestel, krijgt de
| |
| |
overhand op de kragten des Vogels, en bewerkt ziekte, of een oogenbliklijken dood.
In de wijze, waar op de Vogels hunne Jongen voortbrengen, doet zich mede een treffend blijk op van die wijsheid, waarmede de Voorzienigheid derzelver behoeften en verrigtingen geschikt heeft naar hunnen stand. Waren zij leevendbaarend, hoe kwaalijk zouden de bijzonderheden, aan de dragt eigen, voegen aan hunne snelle beweegingen, en aan de wijze, waarop zij hun voedzel moeten zoeken! Maar zij leggen eijeren, en het broeden, een arbeid, die het draagen der jongen evenaart, wordt volvoerd, zonder dat zulks de zwaarte vermeerdere, of het lichaam hindere. Zij geeven geen melk tot het voeden van hun broedzel; en het valt in 't ooge, dat de toevoeging van borsten en tepels allerongemaklijkst zou geweest zijn, voor schepzels gelijk de Vogels, bestemd om van plaats tot plaats te vliegen, en meestal in de lugt leeven. De tijd, waarin zij met het opvoeden van hunne jongen belast zijn, is zeer kort. De wijze, waarop zij de bouwstoffe tot hunne nesten zoeken, en die nesten vervaardigen, is zeer geëvenredigd aan hunne kragten en hunne bestemming.
In het algemeen schrijven wij alle die werkzaamheden der Vogelen, die iets zodanigs als overleg aanduiden, aan een blind Instinct toe, eenpaarig werkende, doch zonder reden of keuze. Dit is nogthans de zaak grootlijks misgevat of verkeerd voorgesteld. Verandert de getemde en huislijke staat der Vogelen derzelver geäartheid niet eenigzins op dezelfde wijze, als die der Menschen veranderd wordt door onderwijs en beschaaving? Pappegaaijen en Aksters leeren onze spraak nabootzen. Zingende Vogels neemen den zang van elkander over. Veele Vogels, ziet men, veranderen de wijze van het vervaardigen hunner nesten, en het zoeken van hun voedzel, naar de verscheidenheid van omstandigheden, en op eene wijze, geheel niet overeen te brengen met de blinde eenpaarigheid, volgens welke het Instinct werkt. Ik heb dikwijls eene goede Boerin gesproken, die niet meer dan een half douzijn gemeene Hoenders hadt, die gemeenzaam met haar en met haare kinderen leefden; en onder deeze Hoenders nam zij zodanige werkzaamheden en characters waar, als ten duidelijken blij- | |
| |
ke strekte van verschil in geäartheid, en, indien ik zo mag spreeken, van verstand, waar van men, op de veronderstelling van Instinct, geheel geen reden zou kunnen geeven.
'Er heeft ongetwijseld bij de Dieren in 't algemeen, en bij de Vogels in 't bijzonder, eene soort van vermogen plaats, om denkbeelden te vergelijken, en 'er gevolgen uit te trekken; schoon hetzelve bepaald blijve tot dingen, die betrekking hebben tot de sterke en onmiddelijke behoeften des gevoels. Het denkbeeld van een onverstandig navolgen, bij de mindere Dieren, van de oogmerken en algemeene werkzaamheid der ziele, is zeker, wanneer men het in den grond beziet, een van de ongerijmdste, welke de ijdele trots van den Mensch hem ooit toelaat te vormen. -
Laaten wij ons voor een oogenblik verbeelden, dat (alle andere dingen, voor 't overige, blijvende, gelijk zij zijn) het geheele geslacht der Vogelen op eenmaal geheel vernietigd werd. Hoe zouden dan zo veele duizenden en millioenen van Insecten vernield worden, welke de verslindende jagtmaaking der Vogelen nu alleen belet, dat deeze kleine diertjes niet alle groeijende voortbrengzels van den grond verslinden? Hoe zouden de zaaden van verscheide soorten van planten over verscheide oorden van den aardbodem verspreid worden, om groei te veroorzaaken, waar grond is om gewassen te teelen? Hoe veele onzer kunsten zouden schielijk de beste stoffe, daar toe noodig, derven? Hoe doodsch, hoe naar, hoe droevig zou de dampkring, welke ons omringt, weezen, indien geen dier bevallige gedaanten, indien niets van die bevallige leevendigheid, indien geen dier welluidende toonen, welke het gevederd choor aanheft, daar in gezien en gehoord wierden? Misschien is 'er geen gedeelte van de bezielde en onbezielde schepping, 't welk zo veel heeft, als de Vogels, van schoonheid van gedaante en kleur, alsmede bevalligheid van beweeging. Werd deeze soort van schepzelen spoedig vernietigd, de Natuur zou zich op ééns van meer dan de helft haarer bekoorelijkheden beroofd vinden.
Het Voedzel, waar van de Vogels moeten bestaan; is niet minder geschikt voor derzelver natuur en stand in het algemeen. De Water-vogels leeven meest van visch. De Arend, de Havik, de Sperwer, de Gier,
| |
| |
en veele andere, staan onder den naam van Roof-vogels bekend, dewijl zij de kleindere en zwakkere Vogelsoorten verslinden, zo wel als viervoetige en kruipende Dieren. 'Er zijn slegts zeer weinig Vogels, die niet min of meer op kruipende Dieren en Insecten aazen. Veele soorten vallen sterk op graanen, vrugten, wortelen, en het zagte meelagtige van het groeijend rijk.
Wat het vervaardigen der Nesten betreft, hierin levert het Vogelgeslacht ruime stoffe voor keurige waarneeming. Eenige leggen de eijeren in de spleeten der rotzen; andere verkiezen de toppen van boomstammen, of de sterkste boomtakken. Zommige van de kleinste soort vormen de nesten onder de bladeren van afhangende boomtakken of kreupelhout. Andere plakken ze aan de muuren, of verkiezen kleine bedekte openingen, enz.
De Vogels, niet voorzien van tanden, gelijk de Menschen en Viervoetige Dieren, breeken hun voedzel, met hunne bekken en snavels, in kleine brokjes, en deels maalen zij het fijn door de spieragtige kragt der maage, welke veel sterker is dan die der Dieren met tanden voorzien. Zij, die Zingvogeltjes houden, welke van het binnenste van harde zaaden leeven, hebben in 't algemeen gedagt, dat aan dezelve eenig zand met het zaad vermengd moest gegeeven worden, om de spijsverteering te bevorderen. Anderen hellen over om te stellen, dat het zand niets doet tot de spijsverteering deezer Vogelen; en men heeft beweerd, dat de Vogels, zand of steentjes met hun voedzel inzwelgende, als zij 't zelve opzamelen, zulks blindelings doen, door mangel aan kieschheid in smaak, noodig tot het doen van eene betere keuze, en niet uit bezef van eene behoefte hunner natuure, van de noodzaaklijkheid diens hulpmiddels, om voedzel van de ingeslokte spijze te hebben. Dan de Proeven, hier op genomen, inzonderheid die van wijlen Dr. george fordijce, schijnen volstrekt te beslissen, dat, zonder behulp van die steenties of dat zand, door de Vogels veelal opgepikt, de spijsverteering niet lang ter bevordering van de gezondheid zou voortduuren. De uitkomsten der Proeven, door Dr. fordijce genomen, vindt men in diens Voorleezing over de Spijsverteering; eene Verhandeling, die misschien verder gaat, om dit gedeelte van de dierlijke huishouding op
| |
| |
te helderen, dan éénig stuk, over dit onderwerp geschreeven.
De Verhuizing der Vogelen en het vermogen, 't welk eenige bezitten, om den Winter in een staat van slaap en gevoelloosheid door te brengen, hebben natuurlijk aanleiding gegeeven tot veel onderzoeks en bespiegelings. Dat de ademhaaling en de uitwendige werking der zintuigen mogen opgeschort worden, terwijl de werkzaamheden, onvermijdelijk tot het leeven noodig, inwendig volduuren, en de dierlijke warmte bewaard blijve, in eenige Vogelsoorten, Viervoetige Dieren en andere leevende schepzelen, is eene waarheid, waarmede het geloof der Wijsgeeren zich eindelijk vereenigd heeft; schoon de oorzaaken daarvan, en wat 'er verder toe behoort, misschien, tot nog toe, niet regt begreepen worden.
Aan den anderen kant weet men, hoe veele Vogelsoorten van het eene Land na het andere verhuizen, wanneer de Jaarsaisoenen veranderen, en het Voedzel, meest voor hun geschikt, ophoudt in het eene Gewest voorhanden te weezen, en in 't andere overvloedig gevonden wordt. Dit verwekt onze verwondering, eer ter oorzaake van onze algemeene slofheid in het waarneemen, dan van wegen iets in de gebeurtenis zelve, 't welk kan schijnen buiten den gemeenen loop der natuure om te gaan. Het verhuizen der Vogelen van de eene na de andere plaats gaat zo schielijk en gemaklijk toe, dat het geen voor ons Menschen een verbaazend wijde afstand is, voor de Vogels slegts een korten tusschenstand uitmaakt. De banden, welke de Vogels meer aan de eene plaats dan aan eene andere binden, bestaan alleen in de lugtstreek, in de gelegenheid om hunne nesten te plaatzen, in het vinden van geschikt voedzel, in de gelegenheid om die schuilplaatzen te vinden, welke noodig zijn om hun te dekken tegen de scheurziekheid der Roofvogelen. - Wat kan, derhalven, natuurlijker weezen, dan dat Vogels, zo als, bij voorbeeld, de Zwaluwen, wanneer zij haare Jongen gebroed en zo verre gevoed hebben, dat zij het ouderlijk nest kunnen verlaaten, wanneer zij eene schaarschheid ontdekken van dat voedzel, 't welk haar herwaards lokte, en de lugtsgesteldheid die zagtheid derft, welke haar behaagt, de wijk na een ander Land neemen? Wanneer de Vogels de lugtsgesteldheid, waarin zij zich be- | |
| |
vinden, niet kunnen verdraagen, of te dier plaatze geen leevensonderhoud vinden, en nogthans geene andere weeten, welke met hunne natuur en leevenswijze overeenkomt, werwaards zij zich heen kunnen begeeven, stemt het met de orde der natuure volmaakt overeen, dat zij, om voort te leeven, eenigen tijd in een staat van gevoelloozen slaap doorbrengen.
De Vogels, weeten wij, zijn langleevend. Des Arends verjongen is, door de zinspeeling daar op in de Heilige Bladeren, een spreekwoord geworden. Pappegaaijen heeft men gekend, die meer dan vijftig jaaren bereikten. Duiven leeven, in menigte, meer dan twintig jaaren. Een Goudvink bragt meer dan drieëntwintig jaaren in zijne kooi door. Een Gans volduurt eene geheele eeuw. En men zegt, dat de Zwaan, indien hem geen ongeval beloope, 't welk zijn leeven verkort, driehonderd jaaren kan tellen.
Alle deeze bijzonderheden, het Vogelgeslacht betreffende, verkondigen de wijsheid des Scheppers in het maakzel en de huishouding der Vogelen, en spreiden ten toone de geschiktheid, waarmede Hij derzelver vermogens en neigingen overeenkomstig gemaakt heeft met de algemeene orde in zijne Werken. |
|