Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Korte opgave van Mahometh's leerstellingen en Godsdienst.‘Hebben wij, in het voorgaand Stukje onzes Mengelwerks, uit het aldaar aangeduide Werk van den Heere butler, een verslag ontleend van de aanleidende en medewerkende oorzaaken, die aan mahometh's Godsdienstleere eenen zo verbaazenden opgang gaven; die zelfde Schrijver schenkt ons, in zeer weinige woorden, eene schets van mahometh's Leerstellingen en Godsdienst, welke wij aan het voorgaande toevoegen.’
Op dezelfde wijze als het woord Christendom, of Christenheid, gebezigd wordt tot eene algemeene benaaming, om die Landen aan te duiden, welke bewoond worden door Volken, die de Godsdienstleere van christus belijden, zo is het woord Eslam de algemeene benaaming der Landen, bewoond door Volken, die de Leer van mahometh aankleeven. 't Zelve betekent eene volstrekte onderwerping van ziel en lichaam aan god en de Openbaaring, welke Hij van zijnen Godlijken Wil gegeeven heeft door mahometh, zijnen Propheet. De Grondslag van mahometh's Godsdienstleer bestaat in slegts twee Hoofdpunten: 'Er is niet meer dan één god, en, mahometh is gods Afgezant. - De Voorschriften van den Mahomethaanschen Godsdienst bepaalen zich tot de vier volgende; het Gebed, (voorafgegaan door Wasschingen, als eene noodige voorbereiding) Vasten, Aalmoesgeeven, en eene Bedevaard, éénmaal ten minsten in iemands leeven, na den Tempel van Mecca. | |
[pagina 178]
| |
Mahometh leerde zijne aanhangers, een Dag der Opstandinge en des Algemeenen Oordeels te verwagten. Zij gelooven, dat de Verdoemenis der Ongeloovigen eeuwigduurend zal weezen; dat de straffe geëvenredigd zal zijn aan de maate van hun zedelijk misdrijf en hardnekkigheid in het verwerpen van de baarblijklijkheid van het hun voorgestelde Eslamism; maar dat alle Geloovigen, door hun geloof in god, en door de tusschenkomst van mahometh, verwaardigd zullen worden met, en toegelaaten in, een eeuwigduurenden Gelukstaat. - In deezen Gelukstaat maaken zij de onderscheiding, dat, daar de Volmaakten, als de Heiligen en de Martelaars, het genot zullen hebben van de volstgemeetene maate van het hoogst verstandelijk vermaak, den Musulmannen, in 't algemeen, een overvloed van zinnelijke geneugten zal ten deele vallen. De Eslam gelooven in gods volstrekte Besluiten, en in de Voorbeschikking, zo van goed als kwaad; in het bestaan der Engelen, die zij aanmerken als de Dienaars van gods bevelen, zuivere en fijne Geesten, die den oorsprong uit vuur hebben. Wijders stellen zij vast, dat 'er, van den beginne af, een volgreeks Propheeten bestaan hebbe; dat deeze allen vrij waren van groote dwaalingen en grove overtreedingen; dat zes deezer uitsteekende Mannen, adam, noach, abraham, moses jesus en mahometh, trapswijze in verdiensten opklimmen, en dat de volgende steeds nieuwe ontdekkingen, van 's Hemels wege, aanbragt; dat ook ieder hunner, agtereenvolgend, den anderen afschafte; dat veelen der Propheeten van god zelven Openbaaringen in geschrifte kreegen, die alle verlooren zijn, uitgenomen de vijf Boeken van moses, de Psalmen, het Euangelie en de Koran. Dan zij beweeren, dat de drie eerstgemelde deerlijk bedorven en vervalscht zijnGa naar voetnoot(*); doch dat de laatste door god is ingegeeven; elk woord, elke letter daarin is ongeschapen en onverganglijk, bestaande voor eeuwig in | |
[pagina 179]
| |
het weezen der Godheid; dat god zelf, en diens Engel gabriël, den Koran overleverde aan mahometh, den laatsten Propheet door Hem gezonden, zijn Hoogepriester in geestlijke belangen, zijn Vorst in het tijdlijke, en die, door zichzelven, of door middel zijner Opvolgeren, bestemd is, om, door de bovennatuurlijke en gevolglijk onwederstaanbaare kragt zijner wapenen, de Leer van den Koran in alle Koningrijken der Wereld voort te planten en te vestigen. De Koran gewaagt niet van de Besnijdenis; doch dezelve wordt volvoerd, als eene Godlijke Instelling, door abraham eerst aan mahometh geöpenbaard. Twee Plaatzen houden de Eslam in eene bijzondere hoogagting. De eene is de Tempel van Mecca, waar de Cabah, of het Vierkante Huis, gevonden wordt. Naar dien Tempel van Mecca wendt ieder Mahomethaan het oog, wanneer hij bidt; en deeze veronderstelde beschouwing van denzelven noemen zij de Kebla. Het ander voorwerp hunner eerbiedenisse is de Tempel van Medina, waar hun Propheet predikte en begraaven werd. Zodanig zijn de voornaamste Leerstellingen en Plegtigheden der Mahomethaanen; maar het éénig noodzaaklijk Geloofsartikel, het éénigste, 't welk eenen Musulman wordt afgevorderd, is het Geloof in gods Eenheid en de Godlijke Zending van mahometh. De woorden uitgesproken hebbende, Ik geloof in god, en in mahometh, gods Afgezant, wordt de Aankomeling onder de Geloovigen op- en aangenomen, als volmaakt in den Geloove. De Musulmannen zien de Ongeloovigen met veragting en afschuwen aan; doch de Magi, als volgers van abraham, de Jooden, als volgers van moses, en de Christenen, als volgers van christus, staan bij hun veel hooger te boek dan de Veelgodenvereerders, de Afgodendienaars en Godverzaakers. In tegenstelling deezer laatstgemelden, noemen zij de Magi, de Jooden en de Christenen, uit hoofde van de geschreevene Openbaaringen, welke zij veronderstellen dat deezen ontvangen hebben van abraham, moses en christus, het Volk van de geschreeve Wet. De vroegste Califs veroordeelden de Veelgodenvereerders, de Afgodendienaars en Godverzaakers, tot het doen eener keuze tusschen den Dood, of de Belijdenis van het Eslamism; maar het Volk van de geschreeve Wet | |
[pagina 180]
| |
werd altoos vergund, of het Eslamism te omhelzen, of de Geweetensvrijheid te koopen door het betaalen van Schatting. Eerlang en ongevoelig werd de laatstgemelde keuze over 't algemeen voorgesteld aan elken Ongeloovigen in mahometh's Leere. De Volgers diens Mans hebben aan hunnen hoogstgeëerbiedigden Propheet en Wonderdaaden en Voorzeggingen toegeschreeven. Zij willen, dat de Wonderwerken het getal van 3000 beliepen: dan het blijkt niet, dat mahometh zelf zich de magt, om Wonderen te doen, aangemaatigd hebbe. De verbaazende en ontzettende op- en voortgang, dien hij door de kragt zijner Wapenen maakte, voerde hij aan als een blijkbaar bewijs zijner Hemelsche Zending; en beweerde hij, dat niemand, dan god zelf, een Werk kon voortbrengen, 't geen den Koran evenaarde in grootschheid van Denkbeelden, in schoonheid en verhevenheid van Leere, of in rijkheid en fraaiheid van Taal. |
|