| |
Beschryving van het eiland Ischia, nevens eenig berigt wegens de zeden en gewoonten der bewooneren; opgemaakt in den jaare 1796, door G.H.L. Nicolovius, geheimschryver van de financiekamer te Eutin.
Het Eiland Ischia, aan den oostlyken ingang van de Golf van Napels gelegen, beslaat ongeveer tien Italiaansche mylen in den omvang, alle de bogtige inhammen van zyn strand daar onder begreepen. Het heeft eenen Bisschop, Wy-bisschop van den Stoel van Napels, drie Parochien en een Nonnenklooster.
Dit Eiland is niets anders dan een Berg; zynde, volgens uitwyzen van deszelfs gedaante, een uitgebrande Volkaan. Eenige weinige fraaie Dorpen liggen langs deszelfs oevers verspreid. Op zich zelve staande wooningen ontmoet men op de oppervlakte des geheelen Eilands, en vindt men zelfs op eene
| |
| |
hoogte, alwaar de beplanting van den grond moet ophouden. De witte kleur der huizen maakt een aangenaam kontrast uit met de groene kleur der wyngaarden en tuinen, boven welke zy hunne daken uitsteeken. Op den top des bergs is eene Hermitagie, bestaande uit eene kapel en drie cellen, uit de Volkanische rots uitgehouwen. De cellen worden van even zoo veele Kluizenaars bewoond. Een van hun doet tweemaalen 's weeks de ronde door het Eiland, en keert terug met brood, oly, eijeren en al wat tot den altaardienst wordt vereischt. Met een gul hart schenken hem de opgezeetenen hunne aalmoezen, en beveelen zich hunner voorbiddinge aan. Jaarlyks trekken zy in bedevaart na deeze kapel.
Wy begaven ons eenmaal derwaarts; met veel hartelykheids wierden wy van de heremiten ontvangen, en op de beste wyze behandeld, welke hunne armoede gedoogde. Een van hun, egter, een afgeleefd grysaart, bemoeide zich niet met ons. 's Morgens en 's avonds was hy te zien, liggende op zyne knieën, voor de kapel of het altaar. Zyn gedrag wekte onze nieuwsgierigheid, en wy namen eene voegzaame gelegenheid waar, om met hem in gesprek te treeden. Wy verstonden van hem, dat hy een Duitscher was; dat hy in den bloei zyns leevens zyn Vaderland hadt verlaaten tot het doen van eene bedevaart na onze Lieve Vrouwe van Loretto, en dat hy zedert zyn geboorteland niet gezien hadt. Wy vraagden na zynen onderdom: ‘Ik wierd gebooren,’ antwoordde hy met eene zwakke en beevende stem, ‘ik wierd gebooren in 17 ... doch ik weet niet, in wat jaar wy nu zyn.’
Het Eiland geniet een gunstig klimaat, en de lucht is zelden door wolken verduisterd. De Winters zyn zagt; de kruipende dieren onschadelyk, en de bronnen ter geneezinge van verscheiden ongesteldheden dienstig: zagt is insgelyks de Regeering. Het Eiland is vry van belastingen. De Koning koomt het jaarlyks bezoeken, en schenkt huwelyksgiften aan behoeftige jonge meisjes. Een Hospitaal heeft men hier gestigt voor rekening van een liefdaadig Genootschap te Napels. Eenige honderden zieken genieten oppassing en worden geneezen geduurende het badsaisoen. Eenige schuiten worden alleenlyk gebruikt om die aan de beterende hand zyn na Napels terug te voeren, en andere lyders van daar na het Hospitaal te brengen. De lammen, die 'er van hunne zwakheden worden geneezen, laaten hunne krukken aldaar, welke zy aan de Madona of eenigen byzonderen Beschermheilige toewyden.
De boomen, heesters en planten, die Volkanische gronden beminnen, tieren wonder wel op dit Eiland. Hier en daar ontmoet men bosschen van eiken- en hazelnooten-boomen. Men laat ze slegts tien jaaren staan. De oranje-,
| |
| |
granaat-, vygen-, Napelsche mispelboom en de Arbutus zyn de meest gemeene tuinboomen. Van de wilde heesters zyn de mirt en de mastik 't overvloedigst.
De opgezetenen bezitten iet byzonders in hunne taal, gestalte en kleedy. Voor afwisselende mode is dit Eiland ongenaakbaar; veele uitvindingen der hedendaagsche weelde zyn door den aart der plaatze zelve verbooden. De grond voedt niets anders dan ezels en geiten. Dezelve is oneffen over het geheele Eiland, zoodat het gebruik van rydtuigen 'er door verhinderd wordt. De Koning zelf, wanneer hy uit zyn vaartuig stapt, is verpligt, met het zelfde geringe voertuig zich te behelpen, waar van de geringste Eilanders zich bedienen.
't Was in de lente, toen wy 't eerst dit Eiland bezogten. Twee dagen vertoefden wy in het Dorp Ischia. Vergeefs zogten wy eene herberg, en wierden na lieden geweezen, welke, zoo als men ons berigtte, ons met blydschap zouden ontvangen. Eene vriendelyke oude matrone, eene vrouw van middelbaaren ouderdom en een klein meisje waren onze huiswaardinnen. Zy hadden slegts twee kleine vertrekken, die wy met haar deelden. Zy verlieten ons geen oogenblik. Met deelneeming vernamen zy na den welstand onzer afweezige vrienden; en den eersten morgen by myn ontwaaken zag ik de goede oude vrouw voor myn bed, bezig om myne schouders met de lakens te dekken, die in den slaap in wanorde geraakt waren.
Naa verscheiden maalen korte bezoeken op het Eiland te hebben afgelegd, keerden wy in den herfst derwaarts weder, en vertoefden verscheiden weeken in de nabyheid der baden. Onze huiswaard, geboortig van Sorrento, heeft lang op Ischia gewoond, alwaar hy by den toenaam van de Sorrentiner algemeen bekend is. Hy was een vrolyk oud man, en bezat verscheiden wyngaarden. Zyn huisgezin bestondt uit zyne vrouw, eene zeventienjaarige dogter, en eenen wat ouder' zoon. Twee vrouwlyke bedienden woonden by hen op den voet der volmaaktste gelykheid, buiten de werkuuren. Eene behoeftige nabestaande, fortunata genaamd, veertien jaaren oud, was hier gestadig over den vloer.
Langs eenige trappen klommen wy van de straat na het plein, 't welk aan twee zyden door het huis was ingeslooten, en aan de twee andere door den wyngaard en een laagen muur, welke het van de straat afscheidde. De onderscheiden vertrekken hadden geene gemeenschap met elkander; elk derzelven hadt eene deur, die op het plein uitkwam, een venstertje, genoegzaam tegen het dak stootende, of een gat in de deur zelve. Deeze vertrekken wierden alleenlyk by nacht, of wanneer het regende, gebruikt.
Op andere tyden dient het plein ter verzamelplaatze voor het gezin. Een zeilkleed keert gedeeltelyk de zonnehitte af,
| |
| |
en onder deszelfs schaduw houdt men de eenvoudige maaltyden. Een op zich zelve staande kleine keuken, met een waterbak daar naast, beslaat een ander gedeelte des pleins.
De huisdaken over het geheele Eiland zyn plat, en worden om fruiten te droogen, en tot andere oogmerken, gebruikt. Over het onze was een tent opgeslagen, alwaar de dogter haar sieste nam, en de oude vader zomtyds den nacht doorbragt. Men klimt derwaarts langs eenen ladder, die, na boven getrokken zynde, den post ongenaakbaar maakt, doch, aan den anderen kant, beneden zynde weggenomen, den persoon op het dak tot eenen gevangene maakt.
In den avond wierdt het plein in eene balkamer veranderd; de tafels en stoelen wierden weggenomen, en de trappen, voor de deur van ieder vertrek geplaatst, dienden tot zitplaatzen voor de aanschouwers. Nooit zag ik de Tarentella, dien vermaarden Napolitaanschen dans, beter dan hier uitvoeren. Gemeenlyk wordt dezelve door twee jonge meisjes gedanst, terwyl een derde op de tambourin speelt, die zy met haare stem verzelt. De klagten van teleurgestelde liefde, of een minnaar van zyne beminde gescheiden, of, zomtyds, de boosheid eenes afgeweezenen minnaars, zyn de meest algemeene onderwerpen der gezangen, in welke Madona e Cupinto (de Maagd maria en Cupido) zomtyds gezamenlyk worden aangeroepen.
Het vermaak van deezen dans bestaat in de verscheidenheid van lichaamshoudingen, het speelen met het voorschoot, de verscheidenheid der teekens, door de danzers gegeeven, het geluid der klaphoutjes, die zy in haare handen houden, of het klappen met de vingers, die de klaphoutjes vervangen. 't Geen, egter, nog meer opmerkinge verdient, is, dat zy de gewoone uitdrukking van deezen dans naar goedvinden weeten te wyzigen. Om ons te vermaaken, danste fortunata, op zekeren dag, dien dans met een vetten Lombardschen boer, en gaf daaraan de uitdrukking van de scherpste spotterny.
De zelfde bevalligheid en kieschheid, welke hunne tydkortingen en danzen kenmerkt, bespeurt men insgelyks in hunne dagelyksche handelingen en verkeering. 's Morgens, by ons ontwaaken, vonden wy een tros van de schoonste druiven op onze tafel. Terwyl wy aan het ontbyt zaten, bragt ons de oude vader des gezins een mandtje van zyne beste vrugten. Dikwyls noodigde zyne dogter francesca tegen den avond ons uit tot het doen van eene wandeling. Zy bragt ons by haar vaders wyngaarden, deedt ons nederzitten ter plaatze, alwaar wy de fraaiste gezigten hadden, en plukte voor ons de rypste druiven. In 't voorbygaan leerde zy ons den naam en de kragten der planten kennen, die de meeste opmerking verdienden. Zy en fortunata vertoonden in al- | |
| |
les wat zy deeden eene ongedwongenheid en waardigheid, die in Duitschland zouden geoordeeld worden eene hooger opvoeding aan te kondigen. Maar wee haar, welke in de bevalligheid gebrekkig zyn, die, over 't geheel genomen, haar zoo natuureigen is! 't Was om deeze reden alleen, dat fortunata de vrouw niet kon dulden, die aan haaren broeder was verloofd. Vergeefs merkten wy aan, dat zy alle weezenlyke hoedanigheden bezat, eene goede huishoudster was, met de naald kon werken, dat zy kon wasschen, enz. ‘'t Is zoo,’ hernam fortunata; ‘maar, in de eerste plaats, zy is lelyk; in de tweede plaats, zy kan speelen, danzen noch zingen; zy weet van niets - zy is lelyk, lelyk!’ en op alle onze tegenbedenkingen konden wy nooit een ander antwoord bekomen.
By onze eerste aankomst was fortunata zeer slegt gekleed; in weinige dagen staken wy haar in een nieuw pak, naar lands wyze: een kort jak van zwart fluweel, een voorschoot, een rok en een sluier. Welhaast bemerkten wy, dat zy haare gewoone leevendigheid hadt verlooren; te midden der vreugde, welke in het huis heerschte, was zy alleen droefgeestig en peinzende. Van deeze veranderinge konden wy de oorzaak niet ontdekken. Eindelyk, op zekeren avond, onder het danzen, naast haar zittende, herhaalde ik de zelfde vraag, die reeds dikmaals aan haar gedaan was. ‘Wat schort 'er aan, fortunata? Ontbreekt u iets?’ - ‘Cinquaglie (oorringen),’ antwoordde zy met eene fluisterende stemme. Ik keek haar aan, denkende dat zy met my schertste; doch het was haar volkomen ernst.
Al vroeg begonnen zy ons met jy en jou aan te spreeken. Wy vraagden hun, of het hunne gewoonte was, dus tot elkeenen te spreeken. ‘Neen,’ was het antwoord, ‘alleen tot hen, welke wy liefhebben.’ De vriendschap geeft gaarne bynaamen. Zy rustten niet, voordat zy voor elk van ons 'er eenen bedagt hadden. Zedert noemden zy ons by geenen anderen naam; 't was een waar vermaak voor hun. De vlugste van de twee heette pallone, de Bal, en de jongste en roodste rosa di maggio, de May-roos.
Soortgelyke blyken van goedwilligheid ontvingen wy meermaalen van andere bewooneren van het Eiland. Onze menigvuldige togten op ezels, die ieder eenen gids hadden, bragten ons in kennis met verscheiden arme druiventreeders. Zoo dra zy ons in 't oog kreegen, drongen zy ons om in hunne wyngaarden te komen: ‘Komt hier, komt hier!’ riep op zekeren dag zeker persoon, filippo genaamd, wiens noodiging ik had van de hand geweezen: ‘Ik zal u de beste druiven geeven; niemant behalven my weet, waar ze te vinden zyn; ik heb ze zelfs aan myne vrouw nooit geweezen.’
| |
| |
Dikmaals genooten wy beleefdheden van lieden, die ons geheel onbekend waren. Op zekeren dag ging ik ter kerke, om de toediening van het vormzel by te woonen. Het was een zeer warme dag. Een ezel van ongemeene schoonheid, en zeer fraai getuigd, wekte myne aandagt; ik bleef stilstaan om het dier te beschouwen. ‘Wilt gy 'er op ryden?’ zeide een welgekleed man, die te gelyk tot my kwam: ‘de ezel behoort aan my.’ Ik bedankte hem voor zyne aanbieding; doch hy hieldt aan, vervolgde zynen weg te voet, en zich tot het kind wendende, welk den ezel geleidde, riep hy het toe, om zich te spoeden, en aan de deur der kerke op my te wagten. Nooit te vooren had ik den man gezien, en naderhand zag ik hem nooit weder.
Zomtyds beklommen wy, in den avond, eene hoogte, van waar wy de ondergaande Zon en de opkomende Maan zien konden. Niet verre van den voet des heuvels woonde eene vrouw, giuseppe genaamd, die, zoodra zy ons in 't oog kreeg, een mandtje met fruit bragt, by ons ging zitten, op de gemeenzaamste wyze, en tot ons sprak over haare huislyke zaaken, dat haar man weldra zou t'huiskomen, wat zy voorneemens was voor zyn welkomthuis voor hem gereed te maaken, en alle haare byzondere belangen.
Zomtyds, in de daad, neemen zy voor hunne beleefdheden eene belooning aan. Op dit Eiland, gelyk in het geheele zuidelyk gedeelte van Italie, ontmoet men meer dan éénen man, op geld gesteld; doch deeze hebzucht is die eens kinds, 't welk alles wil hebben, wat aan hetzelve wordt vertoond. Zonder aan de waarde des gelds te denken, zullen zy eene buitenspoorige somme voor hunne waaren, of voor hunnen arbeid, vraagen; doch, over 't geheel genomen, zullen zy straks zich vergenoegen met hetgeen gy goedvindt hun te geeven. Indien gy aan een behoeftigen een aalmoes geeft, zal hy met schynbaare onverschilligheid dezelve aanneemen, - niet, egter, uit ondankbaarheid; 't geschiedt alleen op grond zyner meeninge, dat de natuurlyke billykheid vordert, dat men hem iets mededeele. Van hier ook, dat de kinderen niet dan met moeite: Ik bedank u, leeren zeggen.
Even gelyk de Italiaanen, gebruiken de bewooners van Ischia zelden het woord Mensch; dat van Christen vervangt deszelfs plaats; en by hen is Christen eensluidende met Katholyk. Nogthans merkten zy op, dat wy geene hunner godsdienstige plegtigheden in agt namen, zonder dat zy evenwel deswegen eenig ongenoegen betoonden. Kloekmoedigheid en vergenoegdheid is al wat zy in hun geloof vinden. In hunne godvrugtige uitdrukkingen klimmen zy zelden hooger dan tot de Moeder Gods. 't Is onze Lieve Vrouwe, aan welke zy u beveelen, wanneer zy van u gaan, en u een
| |
| |
heiligen nacht (santissima notte) wenschen. Tot haar wenden zy zich, wanneer zy ziek zyn. By het overlyden eenes volwassenen bidden zy voor de rust zyner ziele. Het sterven eens kinds wordt voor eene gelukkige gebeurtenis gehouden. ‘Gy zyt bedroefd,’ zeide francesca tot my, op zekeren dag, dat een kind, tot ons klein gezin behoorende, overleeden was; ‘gy zyt bedroefd! Ik weet waar gy aan denkt: ik denk ook aan het kind; maar ik ben gelukkig: want het is in het Paradys.’
Godsdienstige feesten zyn voor hun vreugdedagen. Al aanstonds by onze komst op het Eiland zeiden zy ons, dat wy 'er blyven moesten tot op het feest van hunnen Patroon of Beschermheilige. Naardien wy ons verblyf met 'er daad rekten, en in hun verlangen begonnen te deelen, gaven zy ons het Leeven van hunnen Heilige te leezen, opdat, zoo als zy zeiden, wy zien mogten, wat slag van een man hy ware.
Il beato Giovanne (zoo is zyn naam) was een inboorling van Ischia, alwaar verscheiden zyner bloedverwanten en bekenden nog in leeven zyn. Hy hieldt zyn verblyf in een Klooster te Napels. Zeer groot was de roem zyner heiligheid geduurende zyn leeven. Op zekeren dag zag men hem eene Processie volgen, terwyl zyne voeten nooit den grond aanraakten. Op eenen anderen dag liep hy in eene zwaare regenbui, zonder dat hy nat wierdt. Op den feestdag van den H. januarius verlangde hy, gelyk veele anderen, het heilig altaar te naderen, om by het wonderdaadig bloed te bidden; doch hy verloor zyn' kruk onder de menigte, en was genoodzaakt, aan de deur der kerke droevig neder te zitten. In weinige oogenblikken zag men zyn' kruk door de lucht vliegen; dezelve zweefde over de hoofden des volks, 't welk van vreugde juichte, en hy bleef eindelyk aan de borst van den gryzen Heilige hangen. By zyn overlyden schoolde het volk by troepen zamen, om zyn lyk te zien; men vondt het noodig, by hetzelve eene wagt te plaatzen. Dit, egter, was niet toereikende om te beletten, dat een zyner toonen in een oogenblik verdween; zedert heeft men niet kunnen ontdekken, wat 'er van dat gewyd reliek geworden ware.
Toen wy aan onze huiswaarden onze verwondering betuigden, dat zy eenen Patroon verëerden, die nog niet gekanonizeerd was, begonnen zy luidkeels te lachen. ‘Hoe is 't mogelyk,’ zeiden zy, ‘dat hy niet een Heilige zyn zou, die zoo veele wonderwerken heeft gedaan?’
De feestdag brak eindelyk aan; met alle de gebruikelyke plegtigheden wierdt dezelve gevierd. In den avond hadt eene algemeene verlichting plaats; de daken van alle huizen waren met lantaarnen van geölied papier bedekt. Te gader met onze huiswaarden waren wy getuigen van dit schouwspel, en van het vreugdegeschal, 't welk allerwege weergalm- | |
| |
de. Met eerbied weezen zy ons eenige huizen, die beter dan de overige verlicht waren. ‘Daar,’ zeiden ze, ‘woont een bloedverwant van den Heilige, en dat is het huis van eene zyner nichten.’ Van dak tot dak riepen en antwoordden zy elkander met schelklinkend fluiten. ‘En ik ook,’ riep eensklaps onze bejaarde huiswaard, ‘zal aan onzen Heilige eene offerande doen!’ Straks ging hy na zyn' schuur, haalde een oud vat, en stak het in brand. Wy vermaakten ons met het zien na de vlammen; en eer nog het vat in duigen viel, rolden zy het in een gat, onder het maaken van een groot gejuich. Met danzen en kortswylen wierdt de dag beslooten.
Zoo wel te moede waren wy, dat wy het overschot onzer dagen hier zouden hebben kunnen slyten. Nogthans waren wy genoodzaakt te scheiden. ‘Zyn alle de Duitschers zoo als gylieden?’ vraagden zy ons menigmaal. Toen wy afscheid namen, gaven zy hun voorneemen te kennen, geduurende ons verblyf te Sorrento ons te komen bezoeken, en betuigden hunnen wensch, ons nog eens onder hen te zullen wederzien. Zy, zoo wel als wy, streelden zich met die verwagting. Zy deeden ons uitgeleide tot aan het schip. Zedert hebben wy hen niet gezien. |
|