| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Redenvoering, over de dwaalingen in den aanleg en het beleid des leevens.
(Vervolg en slot van bl. 8.)
III. Onbestendigheid is veelvuldige maalen oorzaak van mislukken in de groote belangen des leevens. De bezigheden der menschen in de burgerlyke zamenleeving zyn verscheiden. Zy, die geen erfgoed van hun geslacht bekomen hebben, 't welk hun, om zo te spreeken, onafhangelyk van anderen maakt, (en dit is zeer verre het grootste gedeelte) moeten noodwendig eene keuze doen van eenig beroep ter kostwinninge. Zulks moet geschieden in den vroegen leeftyd, eer de geaartheid en neigingen geheel gevestigd zyn. Naderhand zal mogelyk de persoon, dus tot eenig leevensberoep bepaald, ontdekken, of waanen te ontdekken, dat 'er onaangenaame omstandigheden mede gepaard gaan. Hy verbeeldt zich, dat zyne talenten verkeerd geplaatst zyn; dat dezelve in een anderen kring beter zouden slaagen. Dusdanige denkbeelden baaren een tegenzin in zynen leevensstand; de pligten, daaraan verbonden, vallen moeilyk. Hierdoor is een hinderpaal geslaagen tegen alle uitsteekenheid in het duslang waargenomen beroep: want niets gaat vaster, dan dat geen mensch groote vorderingen zal maaken in een beroep, 't welk hem niet behaagt. Wanneer smaak en genegenheid vervreemd zyn van de taak onzes beroeps, wordt het een moeilyk, verveelend werk, en het gevolg is verwaarloozing.
'Er is, overzulks, groote reden, om alle inboezemingen, welke strekken om ons van de eigenlyke voorwerpen onzes beroeps af te trekken, tegen te gaan. Het is doorgaans een valsch licht, 't welk ons aftrekt van het eenvoudige en rechte pad, waar de Voorzienigheid
| |
| |
onze Geleidster is, en op de bypaden vol gevaars doet omzwerven. ‘Gelyk een vogel is, die uit zyn nest omdoolt, alzo is een man, die omdoolt uit zyne plaatze.’
Weinige menschen zyn bedeeld met die buigzaamheid van bekwaamheden, dat zy zich, met eenen gelukkigen uitslag, kunnen schikken naar eene bezigheid, tot welke zy niet vroegtydig gehouden en waarin zy als opgekweekt zyn. De proeve valt doorgaans slegt uit, zelfs ten aanziene van de eigene gewaarwordingen des onderneemers. Hy ontdekt onvoorziene oorzaaken van kwelling en teleurstelling, waar hy vermeende niets anders te zullen ontmoeten dan genoegen en een allergelukkigst slaagen: de wakkerheid, waarmede hy heeft aangevangen, verflaauwt, en hy zinkt neder in werkeloosheid en onlust.
Daarenboven zyn de menschen geneigd om geene voordeelige gedagten te vormen van hun, die zulk eene veelgewaagde verandering maaken; en zelden stellen zy vertrouwen zelfs op die begaafdheden, welke zy voor dien nieuwverkoozen leevensstand bezitten. In deezer voege wordt een groot gedeelte des leevens verspild in angstvallige poogingen, om datgeen te verwerven, 't geen misschien gemaklyk zou te bekomen geweest zyn, door een standvastig volharden in het eerst aanvaarde.
Maar, schoon de onbestendigheid een mensch niet zo verre vervoere als in het geschetste geval, dezelve is, in alle haare trappen, hinderlyk aan het welslaagen of uitmunten in eenig beroep. Over 't algemeen is 's menschen geest zodanig gesteld, dat niets, dan eene gezette aanwending van onze bekwaamheden tot eenig hoofddoel, denzelven tot eene aanmerklyke en heilzaame hoogte kan opvoeren. Menschen, die veele voorwerpen, ten zelfden tyde, op 't oog hebben, volvoeren zeldzaam één derzelven in volkomenheid. ‘Onbestendig als water, kunnen zy niet uitmunten.’ Zy mogen, 't is waar, bewonderd worden wegens eene menigte van schoonschitterende bekwaamheden; doch men vindt de zodanigen, in de weezenlyke bezigheden des leevens, over 't algemeen, besluitloos, beuzelagtig en onnut voor zich zelven en anderen.
IV. Verkeerde Nayver is menigmaal een bronwel van verdervend mislukken in het Leevensbeleid. Het verlangen om uit te steeken, in een of ander opzigt,
| |
| |
vertoont zich met de eerste glinsteringen van het redemagtig vermogen. Terwyl de lichaamskragten zich vormen, heeft de Natuur wyslyk den mensch een nayver ingestort, ten aanziene van alle die oefeningen, welke medewerken tot den groei en betoon van werkzaamheid. By den voortgang der vroegste opvoeding worden mededingingen van eenen voordeeliger aart opgewekt, welke menigmaal vlug- en wakkerheid geeven, die in eenzaamheid nooit zouden plaats gegreepen hebben. - Doch 'er is een hachlyk tydperk in het menschlyk leeven, waarin de smaak gevormd wordt tot het najaagen van het groote en goede, of zich wendt tot het laage, slegte of beuzelagtige. Zulks valt doorgaans in op den tyd, wanneer de mensch, van de teugels der vroegste opvoedinge ontslaagen, zich in den grooten hoop des menschdoms begint te mengen; de zeden, de grondregels en den heerschenden smaak der tyden op te merken. Door de indrukken, alsdan gemaakt, zal het volgend Character eigenaartig gevormd worden; en ach! hoe menig een veelbeloovende bloem werd alsdan voor altoos bedorven! Die geest van onderneeming, welke, onder een goed bestuur, een prikkel zou geweest zyn tot het najaagen van voortreflyke hoedanigheden, door een verkeerd voorbeeld en valschen nayver aangevuurd, wordt een beginzel van mededinging in ondeugd, en leidt op tot het kwistig aankoopen van overtolligheden, tot onbepaalde uitgaven, tot valsch moedbetoon, beestlyke onmaatigheid, onbeschoftheid en vermetel spotten. Zodanig zyn de charactertrekken van 't geen verkeerde Nayver zoekt, en waarin, hoe ongelooflyk het moge voorkomen, veelen, die, uit hoofde hunner talenten en opvoedinge, cieraaden des Menschdoms zouden hebben kunnen weezen, hunnen éénigen roem stellen. Het beduidt niets, dat zy van braave Voorouders afstammen, dat zy groote goederen bezitten, dat zy, als 't ware, bestemd zyn, om met de aanzienlyksten des lands te verkeeren. Zodanige onderscheidingen letten zy niet op, als hun voegende. Maar van gevaaren,
zonder eenige beweegreden van gezond verstand, te braveeren, van groote feesten vol onmaatigheids, van stoute en belachlyke daaden, met versmaading van alle orde en welvoeglykheid, ja, van hunnen gemeenzaamen ommegang met de snoodsten en slegtsten onder het menschdom, spreeken zy als de eer
| |
| |
en het geluk huns leevens! - Denkt iemand, dat deeze characterbeschryving overdreeven is, ik wil met hem in geen geschil treeden. Ik zou wenschen overwonnen te worden. Maar, dewyl 'er, ten minsten, eenige waarheid is in de gegeevene beschryving van deezen verkeerden Nayver, heb ik dezelve mogen vermelden, als een voorbeeld van den koopprys in de hand eens zots, om wysheid te koopen; doch die 'er geen verstand toe heeft, en daardoor alleen de maate zyner Dwaasheid te meer opvult.
V. Wanvoeglyke Verbintenissen vernielen dikwyls het nut en de gelukzaligheid des leevens. Deeze bekragtigen de bedriegeryen der driften, en brengen het haare by tot de beweegreden van valschen Nayver. Dat de mensch gevormd worde door het Gezelschap, waarmede hy verkeert, is een algemeen erkende grondregel. ‘Hy, die met den wyzen omgaat, zal wys, maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden.’
Van de eerste sterke verbintenis, welke men vormt, neemt het character iets aan, 't geen veelal leevenslang byblyft. Ontelbaar veele zyn de wegen, langs welken vertrouwen en gemeenzaamheid met iemand ongemerkt dezelfde wyze van denken en handelen inboezemen. De traagheid, de wellustigheid, de onstandvastigheid, de verkeerde najaagingen onzer metgezellen, doen derzelver besmetting op onze zielen zo zeker en zo vast kleeven, als de pest, in 't zelfde geval, onze lichaamen zou aantasten. Van alle Vriendschapsverbintenissen is allermeest, in dit opzigt, te vreezen, de verkeering met een geestig en aartig slegten. Deeze ondermynt elk beginzel van deugd; en, onder het masker van aangenaame hoedanigheden, wordt de geest vervuld met een gezetten afkeer van alles, wat ernstig en goed is. Zeldzaam, in de daad, missen verhaaste Verbintenissen, van welk eenen aart ook, valstrikken en belemmeringen te weezen, ten opzigte van de volgende leevensbezigheden. Jonge lieden hebben maar weinig geleerd de Characters te onderscheiden; zy worden ligt door schoonen schyn bedroogen, en door de aantokkelingen van uitwendige genegenheid: maar onder dien mantel kan een laage en slegte geaartheid schuilen, en een hart, dat op bederven uit is. - Verre zy het 'er af, dat ik een gestadig wantrouwen der jeugdige gemoederen zou willen inboezemen. Buitenspoorig wantrouwen geeft
| |
| |
alsdan een onnatuurlyk en niets goeds beloovend voorkomen. Dan eene zekere maate van behoedzaamheid in het aangaan van Verbintenissen is volstrekt noodzaaklyk, indien wy onze deugd, geluk en goeden naam, niet in gestaag gevaar willen stellen.
Deeze opmerkingen passen zo wel op de Liesdesverbintenissen tusschen de Sexen, als op andere. Voorzigtigheid ten deezen aanziene is zelfs noodzaaklyker, dan ten opzigte van Vriendschap. Het treeden in het Echtverbond, 't geen alleen door den dood of huwelyksscheiding kan verbroken worden, is een allerbelangrykste leevensstap. Hoe veelen hebben zich te zeer verhaast, door uiterlyk schoon bekoord! Hoe veelen, wier vooruitzigten zeer veel beloofden, op eenmaal, door eene verkeerde keuze, zich gedompeld in veragting, verlegenheid en behoefte!
In deezer voege heb ik getragt eenige van de oorzaaken aan te wyzen, die de menschen doen missen in de verkryging dier leevensvoordeelen, welke hunne begaafdheden en omstandigheden hun scheenen te belooven.
Denken zommigen, dat de waarneemingen, welke ik ten deezen opzigte in 't midden gebragt heb, meer naar Wereldlyke dan Godsdienstige Wysheid smaaken; den zodanigen dient ten antwoord, dat de gespannen valstrikken, door my vermeld, zo wel heilloos zyn voor onze eeuwige als voor onze tydlyke belangen. Want daar ‘de Godzaligheid tot alle dingen nut is, hebbende de beloften des tegenwoordigen en toekomenden leevens,’ zo zyn de geäartheden en gesteltenissen, tegen Godzaligheid aangekant, even verderflyk in beide de gevallen. Hy, die zorge draagt om de gezette valstrikken te vermyden alleen om zyn tydlyk belang, heeft zyne belooning hier in de hoogagting zyner medemenschen, en het waarschynlyk welslaagen zyner tydlyke najaagingen; hy is, gelyk jesus van den onregtvaardigen Rentmeester verklaart, ‘wys in zyn geslachte,’ en in zo verre te pryzen. Maar gaat hy niet verder; heeft hy geen verstand om de Wysheid te koopen, die tot zaligheid dient; dan luidt ten zynen opzigte verschriklyk de vraag: ‘welk voordeel heeft de mensch, schoon hy de geheele wereld winne, en schade lyde aan zyne ziele?’ - Christenen! wy hebben eene hoogere bestemming; en daar naar te streeven, is onze duurste pligt, ons hoogst belang. |
|