Waarneemingen over de physiognomie der dieren.
(Volgens den Hoogleeraar daubenton.)
De Dieren, zo wel als de Menschen, hebben eene byzondere Physiognomie; dit wil zeggen, dat wy, de omtrekken van derzelver aangezigten met de gelaatstrekken der Menschen vergelykende, eene soort van zwakke gelykvormigheid tusschen dezelve ontdekken.
Hoe ongeregeld deeze gelykvormigheid ook moge weezen, dezelve is genoegzaam, om, wanneer wy Dieren beschouwen, ons te herinneren aan de denkbeelden van schranderheid of domheid, van zagtaartigheid of wreedheid, enz. welke in ons opkomen by het zien van menschen-aangezigten.
De trekken, welke onder de Dieren het meest veranderen, zyn die, welke afhangen van de lengte der kaakenbeenderen, van de neusbeenderen, en de tusschenwydte tusschen de oogen; dezelfde trekken maaken een zeer merkbaar onderscheid uit in de gelaatstrekken der Menschen; en men heeft beweerd, dat elk Mensch eene byzondere gelykvormigheid heeft tot eenig Dier, welks aart en neigingen dan ook met die van zodanig een Dier overeenkomen. Dusdanige herssenschimmige denkbeelden zyn zo ongerymd, dat men 'er geen besluit altoos uit kan trekken; ten zy men veronderstelde, dat, onafhangelyk van de gelykvormigheid, welke plaats heeft tusschen de aangezigten van Menschen en Dieren, 'er desgelyks eene soort van gelykvormigheid is tusschen de voornaamste omtrekken van derzelver Physiognomie: eene gelykvormigheid, geheel uitwendig, welke, ten aanziene van de Dieren, niets bewyst, dan alleen het bestaan van driften, ontstaande uit derzelver instinct en maakzel; driften, welke vergeleeken kunnen worden met de zodanige, die uit het dierlyk deel der Menschen ontstaan.
De Physiognomie der Dieren, in deezen zin opgevat, valt den Schilderen zeer moeilyk naauwkeurig uit te drukken; dit vordert den fynsten smaak in den Kunstenaar, en, ingevolge hier van, ziet men, dat het meerendeel der Schilderen en Tekenaaren, met naauwkeurigheid, de trekken van een Mensch en een Dier kunnen treffen, schoon zy teffens te kort schieten in uitdrukking van het character.
Minder zwaarigheids is 'er in Landschappen, of algemeene afbeeldingen van Dieren; de driften, welke vertoond moeten worden, zyn klaar en duidelyk, en, te deezer oorzaake, hebben de Schilders een groot voordeel, als zy Dieren verbeelden in een Jagt, of vegtende met elkander. Het is van groote meesters alleen, dat wy enkel afbeeldingen van Dieren kunnen verwagten, aangemerkt in een staat van stilheid