Willem Hups. Eene Anecdote uit de XVIIde Eeuw, ongelooflijk zelfs in de onze. Door b.d. In den Hage, bij J. Immerzeel, Jun. 1805. In gr. 8vo. 277 Bl.
Een niet onvermaaklijk, niet onleerzaam Boek, met vrij wat luim geschreven. Willem Hups is indedaad een zeer achtingswaardig man, tot dat hem het Leänders Wensch-hoedje gewordt, (waarvan de geschiedenis vrij breedvoerig en niet onaardig wordt verhaald) door 't welk hij zich onzichtbaar maken kan, en derhalven alvermogend is. Eenen geruimen tijd, echter, doet hij door hetzelve niets dan goed; maar de verzoeking is toch te sterk, en de voorheen zo achtingswaardige man wordt eindelijk een deugniet, een ongelukkig deugniet. - ‘Het mutsje is mijn,’ zegt ten laatsten een nog groter booswicht. - ‘Dat niet!’ roept toen eene stem boven uit de lucht: ‘wat zou 'er van het ongelukkige menschdom worden, zoo eens leander's Muts in de handen van eenen Staatsman verviel! daar reeds een boeren Kuiper 'er dit mede uitrichtte. Een slegt mensch zou het zeker nog meer misbruiken, dan de goede man, die 'er kwaad door geworden is. - Mij 't Mutsje!’ - 's Mans graf is op 't Kerkhof van Oudewater, waar hij Ao. 1672 Kuiper was; voor weinige jaren vond men daar zijnen zerk nog, met het ‘Die staat, zie toe dat hij niet en valle! en, God zij zijne ziele genadig!’ daarop, enz. - De Lezer ziet, het Geschrift heeft een waarlijk goed zedelijk doel, en over het geheel heeft ons de uitvoering zo wel als de vinding van deze Roman vrij wel behaagd; zo dat wij den oorspronglijken Schrijver, wiens eersteling in dit vak wij hier denkelijk voor ons hebben, wel durven aanmoedigen. Echter, wij ontveinzen het niet, hier en daar wordt het verhaal ons te lang gerekt; hier en daar vonden wij ook wel, onder het anders waarlijk geestige, iets, dat wij valsch vernuft zouden noemen; meer dan eene gezochte aardigheid, meer dan eene
plaats, die het kiesch gevoel moet afkeuren: daartoe brengen wij ook het plaatsen van eenen Leeraar van den Godsdienst in een hoogst belachlijk licht, waarin toch altijd de Godsdienst zelf dan eenigzins bij den Lezer deelt; voorts deze en gene toespeling, die bij den beschaafden man even zo weinig gelach en genoegen verwekt als het voor vier stuivers