tere stukken, in groot aantal, voorhanden zijn, en zouden wij het onder die van het middensoort nog naauwlijks in eene der veelvuldige lagere klassen durven plaatsen: weshalven men, naar ons oordeel, het en alomme, 't geen de Vertaler agter zijne Stads- en Dorpslijst voegt, in eenen zeer bepaalden zin dient op te vatten. - Men vertoont ons hier eenen Vorst, die zich incognito in zeker klein stadje ophoudt, om eens recht te zien hoe 't zijne onderdanen al hebben, - en zijne onderzoekingen tot de Gevangen- en Tuchthuizen, en het stads herbergje, bepaalt, en dáár eene arme Officiers Weduwe en haar zeer onnozel Dochtertje vindt. De laatste is dan smoorlijk verliefd op, en smoorlijk geliefd door, eenen even armen, maar dapperen, Jonker, wiens Vader den Vorst eens het leven had gered, en dien hij daarom nu eene bevordering toe zal schikken. Intusschen valt
'er, terwijl de Vorst juist in het Tuchthuis is, eene onaardigheid voor, tusschen den Jonker en den Heer Captein, deszelfs Broeder, (die ook wel wat zin heeft in het Juffertje) in schijn over den dienst, maar eigenlijk om het meisje; zodat de Jonker in boeijen raakt en des doods schuldig is; - waarop dan nu een niet geheel onaandoenlijk Toneeltje volgt, 't geen echter niet zou belet hebben dat het den minnaar den kop kostede, zo niet de Vorst, bij toeval, - en de Toneelspeler wordt gewaarschuwd vooral te zorgen dat men zien kan dat hij het niet met opzet doet - zijn overrok had losgeknoopt, waardoor hij dan herkend en het pardon hem afgedwongen wordt, 't geen hij toch goedvindt met drie maanden vesting-arrest te matigen. - Wij vonden hier alzo eene reeds dikwijls gebruikte, en daardoor juist verbruikte, vinding, en waarlijk in de uitwerking niets, dat bijzonder trof, dan onnatuurlijke onnozelheid in het meisje, en onnatuurlijke belachlijkheid in den Vorst; en wij zijn alzo overtuigd, dat men in Middelburg, Vlissingen, Goes, Zierikzee, Deventer, Breda, Bergen op Zoom, Texel, en Sommelsdijk, op het Toneel wel met zeer weinig te vreden is.