Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLukretia, of de Verlossing van Rome; Treurspel, in vijf Bedrijven. Door H. Tollens, C.z. Te Amsteldam, bij P.J. Uylenbroek. 1805. In 8vo. 72 Bl.Zo dikwerf kwalijk beraaden Staatkunde eene niet onbescheiden Vrijheid der Drukperse ondernam te beteugelen, zouden wij schier zeggen durven, dat dezelve aan den opbouw van Konsten en Weetenschappen aanzienlijke nadeelen heeft toegebragt, en de wereld beroofd van menigerleie uitneemende voortbrengselen van goeden smaak, gezond oordeel en vernuft. De schade, hierdoor te wege gebragt, laat zich geenzins berekenen: het waren toch niet alleen de onderschepte en verbrande werken van meerdere of mindere waarde, die alzo uit den tijd geholpen wierden, of krachtig althans verdund zijn: maar wie bepaalt daarenboven het getal van vreesachtige Schrijveren, die, na zulk eene vervolging, het geenzins waagen durfden, de pen te voeren? wie begroot de reeks van verdienstelijke, doch kitteloorige Mannen, die, hunner eigene waarde bewust, op den minsten aanstoot gereed waren, om hunne stukken, voor de pers vervaardigd, voor altoos te vernietigen? Inzonderheid was het misschien de Schouwburg, die, als een openlijk Volksvermaak, aan het naauwste toezicht der Regeeringen onderhevig, bij derzelver luimen, overgedreeven vreeze, of ook ontijdigen ijver, in alle Landen van Europa, zeer veel te lijden had, en meest gedwarsboomd wierd in den vrijen loop der Konsten. Zo rasch zich de Aartsbisschop van Parijs beieedigd waande, wierd moliere belet, de schijndeugd, of den Tartuffe, ten Tooneele te voerenGa naar voetnoot(*). Toen vondel op het punt was, zijne Messalina te doen speelen, gaf een enkel onbedacht woord des Dichters aanleiding, dat Regenten des Schouwburgs de uitvoering schorsten, en zijn schroom eener averechtsche toepassing het stuk onderdrukte, of, deels ten min- | |
[pagina 695]
| |
sten, verbrandde. Gelukkig! 'er is een beter lot aan de Lukretia van den Hr. tollens, door zijne uitgave derzelve, bejegend; ofschoon ook Bestuurderen des Amsterdamschen Schouwburgs, (blijkens het Voorberigt) tegen den wensch van den Dichter, in deezen door Mej. wattier ondersteund, de Vertooning hadden afgeslaagen, niet zonder Staatkundige redenen voor hunne weigering te hebben aangevoerd. Die redenen, te zoeken in onze Buitenlandsche betrekkingen, moeten zich, indien wij niet geheel mis zien, op bl. 10 (waar Brutus de zaak der Romeinsche Vrijheid tegen het stelsel eener Monarchaale Regeering bepleit) en zoortgelijke plaatzen inzonderheid gronden. Wij mogen ons niet mengen in dit geschil, veel minder de zaak des Dichters de onze maaken, hoezeer zijne teloorstelling ons grieft, en nog meer de laagte, waartoe ons Vaderland zoude gedaald zijn, indien wij anders niet mistasten omtrent de waare reden, die Bestuurderen tot hunnen afslag van dit stuk genoopt hebbe. Wij kunnen, wij willen ons niet diets maaken, dat, terwijl het Huis van Bourbon voormaals gehengde, dat een Brutus en de Dood van Cesar, door voltaire, binnen Parijs, en op het Koninglijk Tooneel, gespeeld wierden, de Lukretia van tollens in ons Gemeenebest, en wel te Amsterdam, eenig opzien baaren zoude. Hoe het zij, de verbastering, helaas! onzer Vaderlandsche zeden, en bevallige Sexe, van de deugd dier echt Romeinsche Vrouwe, maakt de voordragt van haar voorbeeld op het Tooneel derwijze oorbaar, dat deeze gedachte, onzes oordeels, opweegen kan tegen eenigen welligt gezochten hinder, die van elders ontstaan moge. Maar laat ons ter zaake toetreeden. Onder de beste en oorsprongelijke Treurspelen, waarop de Nederlandsche Pindus roem draagt, schroomen wij geenzins, deeze Lukretia te rangschikken; en doen wij zulks te liever, daar het konstvermogen onzer Dichteren zich, in deeze laatere dagen, zo zeer op vertaalen toelag, ook van uitheemsche wangedrochten, of zich te vaardig leende, om aan den basterdsmaak der eeuwe voldoening te geeven. Wil de Hr. tollens (schoon anders niet onbekend bij den Schouwburg) dit stuk beschouwd hebben als eene eerste proeve, geheel van eigen vinding en bewerking, wij mogen hem des toegeeven; wij moeten hem aanmoedigen om zijnen arbeid voor het Tooneel niet te staaken. Immers noch bruin, noch arnaud, die het zelfde onderwerp behandelden, verdienen onder zijne voorgangers gerangschikt te worden; daar hij zijnen weg ging, en, zo wegens kracht van taal, als kieschheid van smaak, en eene gepaste orde, aanspraak heeft op oorsprongelijkheid en onzen lof. Wat men ook, ter billijking van een los, een buitenspoorig en schitterend vernuft, tegen de oude en bekende Tooneelwetten heeft opgeworpen, haar gezag, op het voor- | |
[pagina 696]
| |
beeld der eerste Dichteren, op rede en de natuur der zaak zelve gegrond, blijft bij ons gelden, en het Treurspel rijst in waarde, dat daaraan meest beantwoordt. Maar de geheele afloop der waarlijk treurige Gebeurtenis met Lukretia is, door beleid des Dichters, te Rome; bepaalt zich binnen weinige uuren; en, schoon het stuk, door zijnen dubbelen titel, eene tweeërleie daad te verraaden schijnt, is nogtans, door den aanvang der Zamenzweeringe van Brutus te vervroegen, door de beleedigde Lukretia krachtig te doen medewerken aan de rechtmaatige verbolgenheid tegen het Huis van den hovaardigen Tarquyn, en wegens de Verlossing van Rome, (het einde van het leven dier Vrouwe, gelijk van het Treurspel) al het bedrijf aaneengeschakeld tot eene enkele gedenkwaardige daad van welverdiende wraakoefening. Niet minder blijven de gezegde Hoofdpersoonen, benevens de heldhaftige Kollatinus, de verbolgen Gemaal, en de bedachtzaam-moedige Lukretius, de Vader, zowel als de verwaaten en trotsche Zoon des Dwingelands, Sextus, zichzelven ten einde toe gelijk in hunne karakters. Ook mangelt het, zo veel wij althans ontwaaren mogten, in dit stuk aan geen voegzaam verband der Bedrijven onderling, aan geen wassend belang, hartroerende Tooneelen, groeiende verwarring, en eigenaardige ontknooping. Met één woord, wij loopen, als Konstrechters, hoog met dit Treurspel; en wordt de bedenking der Bestuurderen van onzen Amsterdamschen Schouwburg immer opgeheven, of elders hetzelve ten Tooneele gevoerd, dan, ten ware het aan de uitvoering mogt faalen, durven wij der Gehoorzaale een leerzaam en treffend vermaak voorspellen. Met een verhaal van Lukretiaas mishandeling en dood, de naaste aanleiding tot den val der Tarquiniussen en de vestiging van Romes Vrijheid, zullen wij ons verslag niet rekken; des begeerigen mogen of westerbaanGa naar voetnoot(*), of stuartGa naar voetnoot(†), of hoogvlietGa naar voetnoot(‡), en wie daar meer zijn, opslaan; en de kleene afwijkingen des Dichters van Geschiedkundige waarheid zullen dan voor een kundig oog blijken onder de meest geoorlofde vrijheden eene plaats te verdienen. Wij geeven liever een kort overzicht van het Treurspel. Brutus, zijne veinzerij van krankzinnigheid afbreekende, neemt het beleid van het Eedgenootschap tegen Tarquyn den Dwingeland op zich tot verlossing van Rome, en onlangs Lukretius met anderen gewonnen hebbende, overreedt hij ook daartoe den aanzienlijken Krijgsoverste Kollatinus, Neef des Konings; hij verlangt slechts, dat eenig nieuw gruwel de uitbarsting van den opstand begunstige. De zwijgende rouw van Lukretia (die zich schuil houdt, en door haare Vertrouwde, | |
[pagina 697]
| |
of eenen Brief, aanvangelijk werkt,) boezemt daadelijk ongunstige, dan nog onzekere, vermoedens in tegen Sextus, en foltert haaren Gemaal en Vader, door verschillende en treurige aandoeningen, in het gewigtig tijdstip voor de Vrijheid en Rome. Dus klimt de verwarring, en groeit de verontwaardiging tegen het Huis en den vermetelen Zoon vooral des Dwingelands; die eindelijk, in den nacht naar Rome verreisd tot teugeling der muitzucht, aan zijnen Vriend zijne vermoedens en haat ontdekt tegen Lukretia en haar' Gemaal, met melding zijner, uit woesten nijd en minijver, gepleegde schenddaad. Hem ontmoet Brutus, hem zoekt daarna Kollatinus, het ergste vreezende; tot dat hij zelve vervolgens, tegen het oogenblik, van Lukretia bestemd om haar treurig geheim aan den dag te brengen, bij alle deezen zich aanmeldt en intreedt. Door het opkomen inmiddels van des Dwingelands Leger voor Rome blijft alles wankel staan, snelt Kollatinus derwaarts, en verflaauwt 's Volks geestdrift op het slot van het 4de Bedrijf. Met Brutus echter, en door de stoute vervoering van Lukretia, die zelve de schaaren opwindt, wordt men op nieuw in de Stad meester; terwijl Kollatinus de aanrukkende benden met diepen wrevel, ter zaake van de geschonden eer zijner kuische Gade, vervult, tot staan brengt, en van den Dwingeland aftroont, die door de vlucht zich met de wreede Tullia maar pas te redden weet. Alzo vertoont zich op het einde de deugd der wreed mishandelde Lukretia, wegens de onschuld van haar harte en den glans haarer verdiensten, bij Vriend, bij Vader en Echtgenoot gerechtvaardigd: dan de vernederde Sextus, de speelbal zijner woede, waagt nogmaals bot te vieren aan zijnen moordlust; en vindt hij zijne straf in het staal van den beleedigden en laatst bedreigden Kollatyn. Maar nu ook, daar Rome verlost is en Lukretia gewroken, zuivert zich de onteerde Vrouwe ten laatsten van alle blaam; doorgrieft zichzelve, en eindigt, stervende op den boezem van haar' Gemaal, een geschandvlekt leven door eenen roemrijken dood; dien Brutus vereert, door den vloek tegen de Dwingelandij te hernieuwen, en de gedachtenis van dien dag te heiligen, door de instelling van een jaarlijksch Feest. Alvoorens wij echter aan het verlangen onzer Leezeren voldoen, met hun uit dit Treurspel, waarmede wij hen eenigzins bekend maaken wilden, eene proeve mede te deelen, zullen wij, om het vermoeden van eenzijdige lostuiting van ons af te wenden, eene en andere bedenking plaatzen, die ons zijn voorgekomen, en die wij vertrouwen dat tollens zelve ons wel ten goede duiden zal. Over het algemeen heeft ons de Tragische stijl, de zuiverheid van taal, en kracht der versen, in dit stuk heerschende, behaagd; ofschoon 'er dikwerf aan het losse en vloeiende van deezen, onzes oordeels, te veel ontbreeke, om die met den | |
[pagina 698]
| |
gang en ongezochten zwier bij onze beste Treurspeldichters in vergelijking te brengen. Afkeerig als wij zijn van vitterije, staaven wij liefst deeze aanmerking, met, in het voorbijgaan, naar den voet deezer bladzijde den Leezer heenen te wijzenGa naar voetnoot(*). Van meer belangs is onze aanmerking, dat de Hr. tollens nog een en ander voordeel had kunnen trekken, zo uit de Geschiedenis zelve, als door zijn stuk naauwkeuriger te schoeien naar den Romeinschen denktrant en zeden. Livius schreef bij dit Verhaal (L.I.C. 59) ‘Romanos homines, victores omnium circa populorum, opifices ac lapicidas pro bellatoribus factos.’ En met nadruk had een Brutus, in den beginne, dit denkbeeld kunnen aanvoeren, om Kollatinus, den Krijgsoverste, en door deezen het Leger, op zijne zijde te trekken. Ook blijft het ons raadselachtig, waarom Sextus juist voorkomen moest als een voormaalig en afgeweezen Mededinger van Kollatinus naar de hand van Lukretia, wier verderf hij daarna evenzeer, als de voldoening zocht zijner schuldige drift. Wraaklust speelt zo geheel de hoofdrol in dit stuk, dat wij liever gezien hadden, dat de trotsche Sextus, als een ligtvaardig en dartel Hoveling, of Vorstenzoon, geschetst ware. Ook konde, door getrouw te blijven aan de Geschiedenis, de verontwaardiging tegen deezen niet minder dan nu gaande gemaakt worden, zo ergens, en van zijn eigen Huwelijk, en | |
[pagina 699]
| |
van zijne schennis der rechten van gastvrijheid, zelfs jegens eene Bloedverwandte, gewaagd was; indien zijn Vertrouwde daarover hem onderhouden, of wel Brutus, de Gemaal, of de Vader van Lukretia, tot verhooging zijner schuld, hem zulks te last gelegd hadden, terstond bij de ontdekking. Wij gelooven, eindelijk, dat de Dichter wel eenig meerder gebruik had kunnen maaken van het schoon verhaal deezer Gebeurtenis bij ovidius, en zouden niet ongaarne eene toespeeling gevonden hebben op de keurige vergelijking van deezen, ingevlochten in zijne beschrijving der gruweldaad, (Fast. II. 799. bij hoogvliet bl. 70.) Genoeg, wij teekenden geene gebreken, maar kleene verzuimenissen, of onachtzaamheden, aan, en haasten ons des ter opgave van de beloofde proeve, om daarmede onze Recensie te sluiten. Ziet hier dan, tot een staal, het voornaame der redenwisseling tusschen Brutus en Sextus, bij hunne ontmoeting op de markt van Rome, (III. B. 2 T.) en bijzonder het antwoord des eersten op dit vermetel gezegde des laatsten:
Beef, zo zich mijne magt tot uwe straf verledigt.
brutus.
Wat is uw magt, verdwaasde! als 't volk zijn recht verdedigt,
En zijne magt herneemt? als 't, moê van 't lang geweld,
Zich aan uw zijde ontrukt en tégen u zich stelt?
Hoe! zoud gij uw gezag uzelven danken kunnen,
Gij, die 't alleen bezit zo lang wij 't u vergunnen?
Ge ontleent van 't volk uw' rang; of waant gij dat de goôn
U, als van eedler aart, verhieven tot den troon,
U schiepen tot 's volks heil, als afgebeden giften,
U, vorsten van het rijk en slaven van uw driften?
Of waant gij dat hun gunst u schiep ter heerschappij,
Omdat gij trotscher zijt en boozer zijt dan wij?
Rampzaalge! fnuik uw' waan en leer uw schuld bezeffen:
't Is meerder deugds alleen die hooger ons kan heffen;
Zo u de hemel-zelf ten top hief van den staat,
't Is opdat best uw straf ten afschrik strekke aan 't kwaad.
Ja, ras valt ze u ten deel, ô gruwelstam van Romen!
U, Sextus, wiens verraad, met helsche list gesmeed,
Den Gabiër vermoordde en de aard' verbleeken deed!...
Ja, Rome dient in 't eind' de ontvlamde wraak der goden,
Die eens haarzelve trof, bleef zij 't verblijf der snooden.
Te lang is door hun schuld haar glori, naauw' gevest',
Voor aller oog ontëerd en hare lucht verpest.
Ontslaan we ons van 't gewigt, waarmede uw schuld ons drukte;
Het recht herneme in 't eind' wat ons 't geweld ontrukte;
| |
[pagina 700]
| |
En dat in Romes muur, wier redding ik besta,
In 't eind de dwinglandij, tot zelfs haar naam, verga!
Tot een bewijs van eenen anderen aard, en ter aanduiding van 's Dichters konstvermogen om een treffend tooneel te schetzen, onthouden wij ons niet (uit B. IV Toon. 6) hier nog bij te voegen de reeds aangeduide komst van Sextus bij Lukretia en haare Vrienden, wien zij op het punt staat haar treurig geheim te openbaaren.
sextus.
Laat ons niets ontzien, wat ook de muitzucht poog'.
lukretia.
ô Afgrond! zwelg mij in, verberg mij voor zijn oog!
sextus.
Wat voert u roekloos saam, strafwaarden, die, vermetel,
Den oproerkreet verheft tot voor des konings zetel?
Geeft reekning van uw doel; ontdekt me uw muiterij;
Zegt wat haar oorsprong is en wat haar oogmerk zij.
kollatinus, op Lukretia wijzende.
Gevloekte! 't gaat te hoog .... geef reekning van haar smarte.
brutus.
Hergeef haar hart de rust.
lukretius.
Hergeef ze aan 't vaderharte.
kollatinus.
Verantwoord u, ik eisch 't.
sextus.
Ontzinden! wie 't nog waag'....
lukretia.
Houd op: het voegt aan mij dat ik hem ondervraag'.
Met gedwongen bedaardheid.
Spreek, Sextus! is uw hart zo schriklijk als uw daden?
Braveert gij 's hemels wraak, wiens magt gij durft versmaden?
| |
[pagina 701]
| |
Spreek: schenkt het wanbedrijf, dat u zo zeer bekoort,
Een' wellust aan uw ziel, door wroeging niet gestoord?
Spreek: slaat gij, ongeraakt, hoe zwaar me uw schuld moog' prangen,
Een' onvertsaagden blik op mijn verbleekte wangen?
Met klimmende woede.
Barbaar, die de onschuld moord(t) en deugd en pligt belagcht!
Wat hebt ge op nieuw gesmeed? wat heeft u hier gebragt?
Ik vrees u langer niet: 'k mis de eer: wat raakt mij 't leven?
Beef, ik rand thans u aan: 't is thans uw beurt te beven.
Ik, ik daag u deez' stond, wat spijt uw trots ook toon',
Voor 't wraakgericht van Rome en voor 't gericht der goôn.
Met welk een heilloos recht (verklaar het voor ons allen)
Heeft uw misbruikte kracht mij schaamtloos overvallen,
En, aan de list gepaard, door beê noch klagte ontzet,
Mijn huwlijkssponde ontëerd en mijne deugd besmet?
Spreek op.
kollatinus.
ô Goôn! ... 'k verga!
lukretius.
Wat hebt ge ontdekt! ... kan 't wezen! ...
brutus.
'k Dorst van zijn kelsch gemoed geen mindren gruwel vreezen.
lukretia.
Straf op zijn schuldig hoofd! wraak voor zo diep een schand'!
Op, dappre Kollatyn! doe tháns uw' eed gestand;
Denk aan uw gaê niet meer: zij is voor u verloren:
Denk aan de wraak-alleen, zo duur door u bezworen.
Op! wisch uw schandsmet af in 't eerloos vorstlijk bloed!
Op! dat één enkle stond voor jaren gruwlen boet'!
Dat al 't boosäartig hof vereende straf verdure,
En nóch (nog) mijn' schenners rif zijne euveldaad bezure!
sextus.
Verwoeden! 't is te veel! Vreest dat welras uw straf
Den moedwil evenäar', dien ik te lang vergaf.
'k Zal door het foltertuig uw stoutheid doen bedwingen.
Gij, die als rechters spreekt, nietswaarde muitelingen!
Gij, slaven van den staat, wiens meester ik eens word,
Verbeidt eene enger boei als ge om uw boeijen mort.
'k Zal elk' verdachten zucht door feller foltring smooren;
Hij zink', wie zich verheff', noch (nog) lager dan te voren.
| |
[pagina 702]
| |
Ras leert gij met wat recht ik al uw' trots bepaal.
kollatinus.
Leer eerst het recht, tiran! van een' ontëerd' gemaal;
Ken eerst het vlammend vuur, dat omgudst door mijn' ader....
Sterf! vaar ten afgrond, beul!...
lukretius, hem wederhoudende.
Wat wilt gij doen?
sextus.
Verrader!
lukretius.
Het recht bepaal' zijn straf, 't gezag der wetten spreek'.
kollatinus.
Neen, dat mijne eigen hand mijne eigen schande wreek'!
Gaarne zouden wij nog uit het laatste Tooneel iets aanhaalen; maar reeds moesten wij ter bekorting eenige regels achterlaaten uit de bijgebragte proeven; en vertrouwen wij meer dan genoeg gezegd te hebben tot lof en aanprijzing van een Treurspel, dat de Schouwburg ééns, zo wij hoopen, met dankzegging aan den Dichter, en tot genoegen der Hoofdäctrice, wier gadelooze talenten zo geheel voor deeze rol berekend zijn, zal aanneemen. |
|