Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 681]
| |
Verantwoording van Samuel Storij, wegens zijn gehouden gedrag als Commandant van 's Lands Esquader, voor, op en naa den 30 Augustus 1799. Nevens zijne Wederlegging van de op den 16 Januarij 1804 tegen hem uitgesprokene Crimineele Sententie. Te Amsterdam, bij J. Allart. Beide de Deelen te zamen 507 bl. In gr. 8vo.Eenigen tijd geleden gewaagden wij van de jong's Verantwoording en Verdeediging wegens zijn gehouden gedrag vóór, bij en naa de Overgave van 's Lands Esquader voor de VlieterGa naar voetnoot(*); thans wordt die voor den Lande zo schandelijke als schadelijke Gebeurtenis, in volle grootte, weder voor den geest opgeroepen, door storij, den Opperbevelhebber van de Vloot ter Texelsche Reede ten dien dage. Het Vonnis, over hem, in den aanvange des Jaars 1804, uitgesproken, deedt hem tot het vervaardigen, of doen vervaardigen, deezer omslagtige Verantwoording besluiten. Het eerste gedeelte behelst een breed Verhaal dier rampvolle Gebeurtenisse, waarin veele bijzonderheden voorkomen, die den Geschiedschrijver van dat Tijdvak, in een en ander opzigt, licht kunnen geeven, en in staat stellen, om, door vergelijking van strijdige berigten, de waarheid te agterhaalen van eene Gebeurtenis, die, hoe kort geleden, en aan den Noordlijken uithoek onzes Lands voorgevallen, egter, om de taal der Verantwoordinge, bl. 108, bij te brengen, ondanks al het daarover geschreevene, nog zo veel duisters heeft, ‘dat de sluijer, die de geheele Geschiedenis deezer noodlottige dagen bedekt, misschien eens door de hand des Tijds zal weggerold worden.’ Tot dit wegrollen kan misschien deeze Verantwoording strekken, wanneer de Schrijvers, die deswegen de pen op het papier bragten, en hier worden aangevallen, de pen, ter verdeediging van het door hun gestelde, opvatten: 't geen bovenal de zaak kan worden van den Heer de jong, die zo veel deels hadt in dit Treurspel, en eene hoofdrol speelde; daar hij verscheide keeren door den Heer storij wedersproken, en geenzins op een malschen toon behandeld wordt. Diens Schrij- | |
[pagina 682]
| |
vers bekwaamheid, om de pen te voeren, zal misschien stoffe ter wederspraake in overvloed te verwerken vinden. Wij hebben reeds van verre vernomen, dat hij hiermede daadlijk bezig is: zo dat, om het Vaderlandsche Spreekwoord, gelijk zo veele andere van de Zeevaard ontleend, ten opzigte deezer geweezene Scheepshoofden te gebruiken, het wel waarheid zou kunnen worden:
Als Kok en Bottelier steeds kijft,
Dan weet men waar de Boter blijft.
Het tweede gedeelte gaat de Sententie voet voor voet naa. Te eenemaal loopt het buiten ons, hier uitspraak te doen, en te beslissen, wie gelijk of ongelijk hebbe. Alleen is het ons voorgekomen, (dit mogen wij in 't algemeen zeggen) dat de Heer storij, wat hij ook inbrenge van niet overal te kunnen weezen, en als Hoofdbevelhebber zich ontslagen te achten van het nagaan veeler bijzonderheden, die hij kleinigheden noemt, voor rekening van Onderbevelhebberen komende, te weinig acht gegeeven hebbe op 's Volks ongezinden geest ten strijde, in den aanvange: eene ongezindheid, die zich althans niet hadt mogen verbergen voor het oog van eenen, die zulk een reeks van jaaren den Lande gediend hadt, en wel bewust behoorde geweest te zijn van 's Volks geestneiging; en egter, blijkens zijn eigen verhaal, zo lang onkundig bleef van 't geen 'er vooraf, aan boord van een en ander Schip, door Oranjegezinden bestaan was, ter opruijinge des Scheepsvolks, enz. enz. enz. Doen sterke betuigingen veel en alles af, dan is de Heer storij grootlijks verongelijkt, en onregtvaardig gevonnisd; doch meer dan deeze zijn 'er noodig; en of het meerdere in dit dikke Boekdeel te vinden is, twijfelen wij grootlijks. In eene Aantekening, bl. 37, geeft storij te verstaan zijn hooggaand misnoegen tegen de addertong van den nijd en laster, die, in zijn gehouden gedrag te Hellevoetsluis, in de hachlijke dagen van 1795, gezogt heeft zijne eer te belaagen. Doch herinneren wij ons het daar voorgevallene te regt, dan zal de dringende aanschrijving des Franschen Adjudant-Generaals malhore, ten dien dage, misschien zo sterk op hem gewerkt hebben, als, in het geval ter Texelsche Reede, de ontzettende vertooning en de handelwijze der Engelsche Vloot. Dan | |
[pagina 683]
| |
wij schrijven geene Wederlegging, maar slegts eene Boekäankondiging, welke wij, daar storij ook het voorgevallene met lucas aanhaalt, besluiten met de regels:
Daar zal een storij lucas worden,
De Vlieter zijn Saldanha-baai.Ga naar voetnoot(*)
|
|