tijnsche Dichters; en wel voornamelijk der eerstgenoemden. (Hadden de Noordsche Dichters, vooral ossian, ook niet wel moeten genoemd worden?) Hij laat daarop eene beschrijving volgen van de uitgebreide kundigheden, die men zich, door vlijtige oefening, behoort eigen te maken. Hiertoe brengt hij grondige kennis der Hebreeuwsche taal, en de aanverwante dialecten, inzonderheid de Arabische; vertrouwdheid met de Arabische Dichters; en geleerde uitlegkunde, die in haren wijden omvang zeer veel bevat, waardoor men zich in de tijden en omstandigheden der oude Dichteren leert verplaatzen, en in den geest, zin en metning van elk derzelven moet trachten, als 't ware, in te dringen. De vrije beoefenaar der Hebreeuwsche Dichtkunde moet zich, hierin, naar de vorderingen en behoesten van den tegenwoordigen tijd, onpartijdig richten. Men vindt nog vele uitleggers van de Schriften des Ouden Verbonds, die dezelven, zonder de regels eener goede Critiek daarbij in acht te nemen, alleen Theologisch lezen, om 'er hunne leerstellige begrippen door bekrachtigd te vinden; terwijl anderen, door misbruik der hoogere Critiek, zoo als zij ze noemen, alles los en wankel maken, en, door nieuw uitgedachte uitlegregels, het Goddelijk gezag van die eerwaardige
overblijfselen der oudheid geheelenal wegverklaren. Voor beide uitersten wil de Redenaar gewaarschouwd, en alleen den altijd veiligen middelweg in dezen bewandeld hebben.
Zoodanige vrije beoefening der Hebreeuwsche Dichtkunde wordt nu, in het tweede deel dezer Academische rede, ten sterksten aangeprezen: en wel vooreerst om de menigte van gepaste hulpmiddelen, die daartoc in onzen tijd voorhanden zijn. De oude Literatuur is nog in bloei; de studie der Oostersche talen ontvangt van tijd tot tijd groote aanwinsten, en die der Critiek en Uitlegkunde maakt, door onderscheidene ontdekkingen, en den roemwaardigen arbeid van voortreffelijke mannen, nog steeds aanmerkelijke voortgangen: van welk alles nog veel partij te trekken is. - Hierbij komt de aangenaamheid en verhevenheid van die beoefening, waarover sommigen, alleen uit onkunde, of uit gebrek aan het regte gevoel, ongunstig denken, en ongepaste vergelijkingen van de oude Grieksche en Romeinsche Schrijvers met de Oosterlingen maken. - Allermeest evenwel behoort die beoefening aangeprezen te worden, uit