renvoijeerd, tot welkers instandhouding het voor de Burgerij veel gemakkelijker valt iets bij te draagen, dan alle weeken dat Bedelaars-geloop aan huis te hebben.’
De in 't licht zenders van deeze Bijdrage hoopen en vertrouwen, dat de Raad de tot heden genomene en vastgestelde maatregelen en besluiten dienaangaande ten sterksten zal blijven handhaaven.
Wij wenschen zulks, en tevens, dat het ongeval, 't welk de hier vermelde, met zo veel moeite en welwillenheid aan den gang gehoudene, Inrichting op nieuw treft, moge worden weggenomen. Die heilrijke Inrichting, vinden wij opgetekend, ‘heeft zedert November 1804 tot heden [po. Junij 1805] geen duit voor haare geleverde Manufactuuren ontvangen, en is bij herhaaling, wanneer men, op eene Ordonnantie van het Fransche Commissariaat, aan het Comptoir van den Ontvanger van westreenen om betaaling gevraagd heeft, afgeweezen. - -’
Veel plaatslijks treft men in de Schikkingen onvermijdelijk aan; doch de Opsteller hegt 'er eenige algemeene Aanmerkingen aan, door hem en zijne Vrienden gemaakt: ze zijn kort; doch draagen blijk, niet alleen van welmeenenheid, maar van doorzigt, op ervaarenis gegrond.
Merkt men aan, dat Monnickendam eene onzer kleinste Steden is, en dat dusdanige Inrichtingen daar beter aangelegd en onder 't oog gehouden kunnen worden, dan in grootere Steden; dit moet men toestemmen; doch 'er is in grootere Steden wel middel, om, heerscht 'er die zelfde zugt, ijver en overleg, als in deeze Noord-Hollandsche Stad, het zo verre te brengen, dat dezelve geen Bedelaars hebben.