Kol. IV:6. III:16), aantreft. De tweede, ook bij classieke Schrijvers niet onbekende, in het N. Verbond meest heerschende beteekenis is die van welwillendheid en ongehoudene gunst. Hier komen eerst zulke plaatzen, die de Schrijver oordeelt allerduidelijkst en minst betwistbaar te zijn, daar de Nederlandsche Overzetters meestal 't woord genade hebben, in aanmerking: Luc. I:30. II:40, 52. Hand. II:47. IV:33. VII:10, 46. Hebr. IV:16. Jak. IV:6. 1 Pet. V:5. Uit deze plaatzen worden dan vervolgends nog vele anderen in denzelfden zin verklaard, als daar zijn dezulken, waarin de χάρις (de ongehoudene gunst) van God, en van onzen Heere Jesus Christus, genoemd wordt, waartoe ook de gewoone heilgroeten en zegenwenschen in de Apostolische brieven behooren; ook anderen, daar onzen Schrijver 't woord χάρις, zonder eenig bijvoegzel, of ook met bijvoeging van anderen, als λόγος, ἐυαγγελιον, πνεῦμα, in dezelfde beteekenis schijnt gebruikt te zijn. voor eene derde, met de vorige nauw verbondene, hoewel bij Grieksche Schrijvers minder voorhanden zijnde beteekenis, neemt hij aan die van weldaad of geschenk, maar brengt daartoe niet zoo vele plaatzen, als ons daartoe schijnen te behooren. De navolgende alleen, Hand. VI:8. 2 Kor. I:15. IV:15. VI:1. IX:8, 14. 1 Pet. III:7. IV:10, oordeelt hij dien zin te vorderen. Eindelijk komt ook nog de beteekenis van iets aangenaams, waarmede hij ook die van vergelding en dankzegging verbindt, te berde.
Wij hebben deze Uitlegkundige Proeve, die zoo wel den Hoogleeraar heringa, als dezen zijnen Kweekeling, eere aandoet, met genoegen gelezen. Nieuwe gedachten en betere verklaringen der menigvuldige verhandelde plaatzen, dan die reeds door anderen in 't midden gebragt zijn, hebben wij 'er niet in aangetroffen. Maar de jonge Schrijver toont bekend te zijn met de beste hulpmiddelen ter uitlegging van de Schriften des Nieuwen Verbonds. Bij de meeste plaatzen worden de onderscheidene vertalingen van de meestgeachte oude en nieuwe Schriftuitleggers met snedig oordeel ter toetse gebragt. Niet altijd, evenwel, is de keuze, naar ons inzien, even gelukkig uitgevallen. Ook zien wij geene noodzakelijkheid in de geduurig wederkomende opnoeming en beöordeeling van andere vertalingen, bij elke plaats, die niet zelden, met schijnbaar verschil, op 't