doch het tweede gedeelte draagt zoo veele blijken van lust, ijver en bekwaamheid in het nasporen onzer vaderlijke wetten en instellingen, dat wij deze Verhandeling gerust ter lezing durven aanprijzen. Wij kunnen echter niet ontveinzen, dat de titel dezer Verhandeling ons een oogenblik over de kinderachtigheid der menschen heeft doen glimlachen. De Heer van eysinga heeft namelijk de goedheid, aldaar aan het Publiek te berichten, dat hij Friesch Edelman is. Wij nemen de vrijheid, dien Heer te herinneren, dat althans in de Republiek der Letteren geen andere rang, dan die van bekwaamheid, bekend is. Ten ware misschien die Heer het voor zulk een wonder hield, dat iemand van zijn' stand, zonder op de voorvaderlijke lauren te rusten, zijnen tijd wél besteedde, dat hij zulks om der bijzonderheid wille bekend maakte.
Vooral niet minder is ons de tweede proeve, over het Recht der Dienstboden in Groningerland, bevallen. De Heer van swinderen, dien wij met genoegen horen, dat zoo wel door zijne bescheidenheid, als door zijne naarstigheid en algemeene kunde, de Groninger Academie tot eer verstrekt, geeft daarin geen gering blijk van zijne vlijt en naauwkeurigheid.
Na eene korte, doch ter zaak dienende Inleiding, waarin hij onder anderen betoogt, dat de door hem gekozene stoffe niet tot het recht van personen, gelijk arntsenius en anderen gewild hebben, maar tot het recht omtrent verbintenissen, en wel bepaaldelijk tot huur en verhuring, moet gebragt worden; terwijl hij tevens aantoont, in hoe verre, behalven de Statutaire Wet, niet alleen het Romeinsche, maar ook het naburig Recht van nut kan zijn; verdeelt hij zijne Verhandeling in vier Hoofdstukken. In het eerste wordt de natuur van het Contract zelve, tusschen Broodheer en Dienstboden, naauwkeurig bepaald, als behorende wel over het algemeen tot huur en verhuring van diensten (locatio operarum), zoodanig echter, dat deze verhuring uit de Wet zelve eenige modificatie ondergaat, daar tot derzelver bestanddeelen aan de zijde des meesters ook behoort de verpligting tot het verzorgen van brood en inwoning in het huis des meesters. Uit deze bepaling van het Contract zelve worden eenige gevolgen, die zoo wel uit het algemeen denkbeeld van verbintenissen, als van huur en verhuring, en bepaaldelijk van zoodanige