om ook dit kind, tegen overtuiging, te laaten besnijden. Door aanmoediging eener Christen-vrouwe, aan welke zij opening van zaaken deeden, wierden zij bekend met de Leeraars te Vianen, die, naa het doen van onderzoek aangaande de voorgaande lotgevallen en gedraagingen deezer lieden, op zich namen, hen in stilte nader te onderwijzen. Do. wintgens nam die taak op zich, in Augustus 1802, en maakte tevens werk, om in tijd en wijle lapidoth met de zijnen van een voegzaam bestaan te voorzien; waaromtrent, evenwel, in een tijdverloop van twee jaaren zich geene gunstige uitzigten vertoonden. Meer dan ééns booden zich de oudste dochter en zoon aan, om zich te laaten doopen, indien men hun slegts eenig bestaan konde bezorgen; doch ook dit mislukte; terwijl, van den anderen kant, de bloedverwanten nu de ondersteunende hand meer en meer begonnen te sluiten. In December 1804 beviel de vrouw van lapidoth van haar dertiende kind, zijnde wederom een zoon. Thans drukte hen het zelfde bezwaar als onlangs, 't welk zij toen (want het verhaal is niet duidelijk) schijnen overgestapt te hebben, door het kind te laaten besnijden. Doch nu was het een stuk van ernstiger overleg. Van den eenen kant deeden bloedverwanten stellige aanvraag omtrent de besnijding van het kind. Aan den anderen kant gaven Hoogleeraaren, over de zaak geraadpleegd, tot antwoord, ‘dat, indien lapidoth zijn kind liet besnijden, christus hem onnut was geworden.’ Dit laatste gewijsde besliste de zaak. Lapidoth berigtte zijne Amsterdamsche naastbestaanden, dat het kind niet zou besneeden worden; meldende kort daarnaa zijn besluit, en dat van zijn gezin, ten overgang tot de Hervormde Gemeente te Vianen. Nu wierdt de zaak rugtbaar, en kreeg welhaast haar beslag: lapidoth met zijne huisvrouw en drie
oudste kinderen deeden voor Do. wintgens belijdenis van hun geloof, en ontvingen, drie dagen daarnaa, uit zijne hand het doopzel, gelijk ook, in de zelfde bijeenkomst, de overige tien nog jonge kinderen door Do. g. cremer gedoopt wierden.
Dus luidt de hoofdzaakelijke inhoud des verhaals van het veel gerugtsmaakende geval, hetwelk, door onderscheiden Christen-leeraaren, uit de eigen verhaalen der bekeerlingen, en van elders ingewonnen berigten, zamengesteld, als eene Bijlage gevoegd is agter de Leer-