ning wel te doen vatten. In hoe verre hij hierin, naar het oordeel van bevoegde rechters, zal gerekend worden geslaagd te zijn, willen wij afwachten. 'Er behoort, in de daad, tot eene verstandige en gegronde verklaring van de Schriften des O. en N. Verbonds veel meer kennis en ervarenheid, dan de meesten, die 'er zich toe opwerpen, doorgaans zich voorstellen. 't Ontbreekt, in onzen tijd, minder dan voorheen, aan gepaste hulpmiddelen, die ook aan hun, die de grondtalen niet magtig zijn, of althans niet grondig verstaan, en op de veel omvattende wetenschap der Uitlegkunde zich niet opzetlijk toegelegd hebben, den weg wijzen, om deze eerwaardige overblijfzels der Apostolische eeuw, in den geest der tijden, waartoe zij behooren, en naar het doel van derzelver Schrijveren, met vrucht te kunnen lezen en beöordeelen. Maar die zelf uitlegger wil worden, en, zich aan de uitlegging van geheele Bijbelboeken wagende, niet te vrede is, met het voetspoor van anderen te volgen, deze dient wel geen geringen voorraad van vereischte kundigheden tot dat einde, en wel bijzonder eene meer dan oppervlakkige kennis van die talen, waarin dezelve beschreven zijn, te bezitten, en ook zelf bekend te zijn met die vaste, alleen waare grondregels der Oordeel- en Uitlegkunde, door wier inachtneeming alleen waar licht, over 't geen nog duister of twijfelachtig is, kan verspreid worden. De Heer de perponcher houde het ons ten goede, dat wij hem voor zulken arbeid niet genoeg berekend vinden. Wij deden meermalen aan 's Mans wijduitgestrekte verdiensten hulde, en achten, dat hij waarlijk, ook in dit vak, meer doet, dan men van zijnen aanleg, welke zeker niet is die van Godgeleerden en Schriftverklaarder, zou hebben durven verwachten. Als wij evenwel, over deze zijne vertaling en uitlegging van den Brief aan de Romeinen, onze gedachten rondelijk zullen zeggen, dan
moeten wij bekennen, vooral twee hoofdgebreken daarin aangetroffen te hebben. Het eerste is hierin gelegen, dat de Schrijver dikwijls op de zoogenaamde letterlijke of oorspronkelijke beteekenis van woorden en spreekwijzen veel te veel bouwt, zonder het taaleigen en spraakgebruik van het Hellenistisch dialect, waarvan zich de Schrijvers van het N. Testament bediend hebben, behoorlijk in acht te nemen; b.v. in de woorden Euangelie, H. I:1. Geloof, I:5. Vrede, I:7. Rechtvaar-