verzamelen, clenard reisde 'er om naar Afrika, en golius rustte ook niet, eer hij vrijheid bekwam, om zich ook naar het Oosten te begeven, van waar hij ook met een zeer rijken voorraad terug keerde. Zoo wierd de Leijdsche Academieboekerij voorzien van een schat van Oostersche Afschriften, die nog geheel Europa verbaast; terwijl naderhand reland, de schultenssen, lette, schroeder, berg en andere Vaderlandsche Geleerden, vooral de al te vroeg aan ons ontrukte scheidius, nog veel opgespoord, en tot ons overgebragt hebben. Men voege hier nog bij de menigte van uitgegevene Schriften, die tot de Oostersche Letteren behooren, waarin de Nederlanders alle andere Volken zoo ver vooruit geweest zijn. Aan hun is men het beste onderwijs in de Arabische Spraakkunst, aan hun de verre weg uitmuntendste Woordenboeken, aan hun de uitgave van zeer vele, vooral Arabische Schrijvers, van allerlei aart, verschuldigd.
Deze verheffing van de onbetwistbare verdiensten der Bataven, omtrent de Oostersche Letterkunde, geschiedt echter, in deze Redevoering, niet met kleinachting van 't geen ook, ten dezen aanzien, in andere Landen gedaan is, en nog steeds bewerkstelligd wordt. 'Er wordt integendeel welverdiende hulde toegebragt aan de verbazende voortgangen, die deze allernuttigste tak van geleerdheid, in de laatste jaren, zoo in Engeland, onder aanvoering van den beroemden jones, als in Vrankrijk, ten gevolge der verovering van AEgypte, en elders gemaakt heeft, en openhartige bekentenis gedaan, dat 'er, voor het tegenwoordige, op de werkzaamheid der Nederlanders in dit vak niet zoo veel te roemen valt: 't geen voornamelijk aan de betreurenswaardige tijden, die wij thans beleven, wordt toegeschreven. Wat hier ook verder, tot verschooning van de tegenwoordige bedrijfloosheid onzer Landgenoten, wordt te berde gebragt, het is onloochenbaar, dat wij, ook in dit opzicht, helaas! niet meer zijn, die wij voorheen waren.
Des te meer oplettendheid verdient dan nu het tweede deel van deze treffelijke Inwijingrede, waarin de Hoogleeraar willmet, zoo gepast als dringend, aantoont, wat 'er thans te doen staa, om den ouden, nog niet geheel verloren roem der Bataven, in de Oostersche Letterkunde, te behouden. Men moet zich, in de uitlegging van de Schristen des Ouden Verbonds, aan dien