Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve over den Geest en Invloed der Kerkelijke Hervorming van Luther. Door Charles Villers.(Tweede Berigt.)
Het aanbelang en de fraaiheid deezes Werks noodzaakten ons, om het niet bij ééne beoordeelende Aankondiging te laaten berusten. In onze eerste genoeg van den aanleg en aart dier Geschiedkundige Proeve gezegd hebbende, mogen wij onverwijld voortvaaren om van het nog onaangeroerd gedeelte verslag te geeven. Het betreft den voortgang der Verlichting. Hadt villers, tot beantwoording van het ander gedeelte der Vraage, de hulpe van heeren's hand genooten; deeze hadt hem dit gedeelte geheel overgelaaten. Met den erkenden bijstand, hem van elders geleend, vaart de Verhandelaar voort. Dezelfde geest van onderscheiding, orde en rangschikking, welke zo veel tot duidelijkheid en overtuiging bijdraagt, en dien wij in het voorgaande bewonderden, heerscht ook in het Tweede Hoofdstuk des Tweeden Deels. In de eerste plaats slaat hij het oog zijner beschouwinge, en vestigt de aandagt zijner Leezeren, op de uitwerkzelen der zedelijke strekking of oorspronglijken invloed der Hervorming. Hij schetst, hoe groot dezelve geweest is op de vrijheid van denken - | |
[pagina 485]
| |
op de beoefening der Godgeleerdheid, Uitlegkunde, oude Taalen, Oudheidkunde en Geschiedenis - op de Wijsbegeerte en op de Staat- en Zedekundige Weetenschappen - op de Wis- en Natuurkundige Weetenschappen - op de Letterkunde en beoefening der hedendaagsche Taalen - op de Schoone Kunsten. Welk een loopbaan vol van verlustigende voorwerpen aan alle kauten, behoorelijk door andere min uitlokkende, maar noodige afgewisseld, wordt ons hier ontslooten! Hoe zeer is aan elk deezer onderscheide voorwerpen de eisch gegeeven! hoe medesleepend de voordragt! hoe kennelijk de geest der onderscheidinge! Uit elke dier bijzonderheden zouden wij gaarne en met vrugt iets ontleenen; dan wij moeten voortvaaren om de verdere ontleeding van dit gedeelte der Proeve mede te deelen. In de tweede plaats schetst ons villers de uitwerkzelen der Gebeurtenissen, die de Hervorming vergezeld hebben en gevolgd zijn; als Staatkundige Onlusten en Oorlogen - Godgeleerde Twisten - geheime Genootschappen, Vrije-Metselaars, Roozen-kruisers, Mystiken, Illuminaten, Jesuiten, Jansenisten, enz. Hij hegt 'er aan zijne Aanmerkingen over het gebruik der Geestelijke Goederen. Al dit schoon uitgewerkte gaat vergezeld met ophelderende Aantekeningen des kundigen Vertaalers, zo daar hij de begrippen des Verhandelaars onderschraagt, als daar hij de vrijheid gebruikt om op eene zeer bescheidene wijze van hem te verschillen, waartoe de gelegenheden zich veelvuldig opdoen. Wij vinden ons, even als bij de eerste Aankondiging, genoodzaakt, de voorgenomene mededeelenswaardige bijzonderheden onvermeld voorbij te stappen; en kunnen wij dit te gereeder doen, daar de Verhandelaar ons eene hoofdzaaklijke Herziening van de uitwerkzelen der Hervorminge, met betrekking tot den voortgang der Verlichting, schenkt. Met deeze af te schrijven, zullen wij aan het Werk regt laaten wedervaaren. ‘'s Menschen geest,’ dus luidt de taal van villers, ‘werd ontslagen van den uitwendigen dwang, hem door het Kerkelijk Despotismus opgelegd, en van den inwendigen dwang en ongevoeligheid, waarin hij door het blinde Bijgeloof gehouden werd; geheel werd hij van zijne onmondigheid ontheven en begon een vrijer en bijgevolg een beter en voegzaamer gebruik van zijne ver- | |
[pagina 486]
| |
mogens te maaken. De bewijzen van den Godsdienst, de regten der Kerkelijke Magt, werden aan een streng en grondig onderzoek onderworpen; en daar de beoefening der Gewijde Schriften, van die der Kerkvaderen, de besluiten der Concilien en der Pauselijke Bevelschriften verbonden is met die der Oudheid, der Geschiedenis, der Taalen en der Grieksche en Romeinsche meesterstukken, verkreegen alle deze voorwerpen der Klassische Geleerdheid eene geheel nieuwe gedaante en werden door een geheel nieuw licht bestraald. De Schoolsche Wijsgeerte, waarop het oude Stelzel gegrond was, vondt in de nieuwe Hervormers geduchte bestrijders, welke haare gebreken blootleiden en haar aan haare zwakste zijde aantasteden. De fakkel der Rede, welke zoo lang verborgen was gehouden, begon haar licht te verspreiden. De verwaande weetenschap der Casuisten verdween voor de Zedekunde van het Euangelie, het welk aan alle Christenen werd wedergeschonken. Het menschelijk verstand, dat geenen tegenstand meer ontmoette van die hinderpaalen, waardoor het, geduurende de midden-eeuwen, in zijnen loop werd opgehouden, ontwikkelde alle zijne werkzaamheid, peilde de grondslagen der geschokte Maatschappijen, en onderzogt de Regten der Volken, der Regeeringen, van den Staat en van de Kerk. Deze werkzaamheden deelden haaren gelukkigen invloed mede aan alle takken van Menschelijke Weetenschap; terwijl de zucht tot onderzoek, door de Hervorming daargesteld, hoogere theorien in de Weetenschappen en Kunsten, op eene wijsgeerige wijze, deed uitvinden. D'alembert (Elemens de Philosophie, I.) heeft dit tasereel met eene meesterlijke hand en in weinige trekken geschetst. “In het midden der zestiende Eeuw” zegt hij “zag men den Godsdienst en het Staatkundig stelzel van een groot gedeelte van Europa eensslags van gedaante veranderen; de nieuwe leer der Hervormers, aan de eene zijde verdedigd en aan de andere zijde bestreeden met dien ijver, welken de mensch, door alle Godsdienstig belang, het zij dan wel of kwalijk begreepen, verkrijgt, heeft zoo wel derzelver aanhangers als tegenstanders gedrongen om zich kundig te maaken; de naijver, door dit sterke middel aangevuurd, heeft allerlei soort van kundigheden vermenigvuldigd; en het licht, voortgekomen uit den | |
[pagina 487]
| |
boezem der dwaaling en der oniusten, verspreidde zich, zelfs over die voorwerpen, welke het meest scheenen verwijderd te zijn van dit soort van geschillen.” De langduurige, menigvuldige en verwoestende oorlogen, welken deze beroering deed gebooren worden, vertraagden eenige der uitwerkzelen, die zij noodwendig moest voortbrengen. De zedelijke beschaaving der Volken, welke eene nieuwe vlugt genomen had, deed, voor eenige oogenblikken, eene schrede achterwaards; doch welhaast herkreegen de door het ongeluk geharde zielen haare kracht, en de onvergankelijke geest, die opgewekt was geworden, lei alle zijne werkzaamheid aan den dag. 't Is waar, hij verdoolde weldra op den verkeerden weg der Godgeleerde twisten; doch kwam spoedig weder te regt, en was rekkelijker en geschikter tot overdenking geworden. De noodzaakelijkheid, intusschen, welke de onderscheidene partijen gevoelden, om het gros der Natien aan haare zijde te krijgen, was voor haar eene beweegreden om de nieuwere taalen te beoefenen, terwijl daardoor de goede geschriften menigvuldiger werden. Het Fransche, Engelsche en Duitsche proza verkreeg eene groote volkomenheid, en werd onder alle de twisten der verschillende secten en de botzing der Godsdienstige gevoelens aanmerkelijk verrijkt. 'Er werden bijzondere Broederschappen opgerigt, of de reeds bestaande verkreegen nieuwe kracht, het zij om hunne tegenstanders aan te vallen, of om zichzelven staande te houden. Sommigen hunner waren geheimzinnig en werden vervolgd; anderen kwamen openlijk te voorschijn en werden beschermd. De Orde der Jesuiten, die de belangrijkste van allen was, verklaarde zich tot de tegenpartij der Hervorming, en zij verkreeg een overwigt, evenredig aan het groote doel haarer bestemming. Medegesleept door den stroom en geest der tijden, was deze Orde, zoo uit zichzelve als door middel haarer geduchte tegenstanders de Jansenisten, dienstbaar aan den voortgang der Verlichting, hoewel eigenlijk bestemd om de Hierarchie en Schoolsche Geleerdheid te verdedigen en staande te houden. Zij viel, toen de tijd gekomen was, waarin zij plaats moest maaken voor inrigtingen, die meer overeenkwamen met de behoeften der nieuwe Eeuw. - De Godsdienstige Omwenteling, door luther bewerkt, deed dus door haare werking en we- | |
[pagina 488]
| |
derwerking de Europische Natien voortspoeden in de loopbaane der kennis en verstandelijke beschaaving.’ De moeilijkheid, aan het werk eener Verhandelinge over dit onderwerp verknogt, ontging den Heer villers niet; hiervan geeft hij in het Besluit zijner Proeve blijk, en tevens de redenen, op waarin wij hem niet mogen volgen; dan wij kunnen niet afzijn, een wenk, ten slot gegeeven, onzen Leezeren mede te deelen. Erkend hebbende, dat de taak, welke hij op zich nam, niet gering was en zijne kragten te boven ging, laat hij 'er op volgen: ‘Wat dus zou het geval geweest zijn, indien het Instituut, behalven de Staat-en Letterkundige gevolgen, ook nog gevorderd had, om den invloed te beschrijven, welken de Hervorming gehad heeft op de Zedelijkheid der Natien van Europa, op haar Geloof en Godsdienstige gezindheden? Doch dit nieuwe gezigtspunt zou het onderwerp van eenen arbeid, nog moeilijker en uitgebreider dan de mijne, worden. Ik heb mij moeten bepaalen binnen de voorgeschrevene grenzen, welke reeds een zoo ruim veld opleverden.’ Aan rondborstigheid, in het voordraagen zijner gevoelens over de beschreevene en beschouwde gebeurtenissen, hadt het den Schrijver niet gemangeld; en komt hij, in 't slot zijner Verhandelinge, daarvoor met deeze woorden uit: ‘Het is mijn oogmerk niet geweest, zoo min om het kwaad, als om het goed, door de Hervorming veroorzaakt en daargesteld, te verheelen. Ik heb alleenlijk trachten te bewijzen, dat, alles tegen elkanderen opgewoogen en vergeleeken zijnde, de gevolgen dezer Omwentelinge een overwigt van goed voor het Menschdom hebben te weeg gebragt, en dat zij voorzeker moet gerekend worden onder het getal dier gewigtige gebeurtenissen, die het meeste hebben bijgedragen tot de vorderingen der Beschaaving en Verlichting, niet alleen in Europa, maar in alle die deelen der wereld, waar de Europeaanen hunne kundigheden en beschaaving hebben overgebragt. - Ik heb bovendien gemeend mij te kunnen uitdrukken met de vrije openhartigheid van eenen Geschiedschrijver, die, zoo veel mogelijk, met geene Eeuw of Land in betrekking moet staan; terwijl ik mij gestreeld heb met de gedachte, dat het Heiligdom der Weetenschappen voor alle vooroordeelen geslooten was, en dat eene beroemde Maatschappij, wijsgeerig genoeg om zoodanig een onderwerp te kiezen | |
[pagina 489]
| |
en met betrekking tot hetzelve de waarheid uit te noodigen, ook buiten twijfel geschikt was om de waarheid te hooren.’ - Zij heeft na dezelve geluisterd en het verdienstlijk Stuk bekroond. In denzelfden geest als de Proeve is het Aanhangzel geschreeven; 't zelve behelst eene korte schets der Kerkelijke Geschiedenis, zedert de Geboorte van jesus christus, tot de Hervorming in de Zestiende Eeuw. Wij kunnen niets meer doen, dan de Verdeeling en Inhoud opgeeven, met de hoofdonderscheidingen, daaraan toegevoegd. Eerste Tijdperk. Democratie. Zedert jesus christus tot aan den tijd van konstantyn. Van het Jaar 1-325. De eerste Christenen vormen eene Godsdienstige Maatschappij, van de andere afgescheiden. Deeze Maatschappij verandert langzaam in een gevestigden Staat. Het Stelzel van Gelijkheid heeft in den beginne de overhand, en wordt vervolgens vervangen door een Stelzel van Kerkelijke Ondergeschiktheid. Tweede Tijdperk. Oligarchie. Van den tijd van konstantyn tot aan mahometh. Van 325-604. Grondvesting van het Patriarchaale Stelzel. Derde Tijdperk. Monarchie. Van den tijd van mahometh tot dien van hildebrand. Van 604-1073. Het gezag van den Roomschen Stoel verkrijgt in het Westen de overhand, zo wel omtrent tijdelijke als geestelijke zaaken. Vierde Tijdperk. Despotismus. Van den tijd van hildebrand tot de verschijning van luther. Van 1073-1517. In twee Afdeelingen is dit Tijdperk gesplitst. De eerste vinden wij dus omschreeven: Het gezag van den Roomschen Stoel wordt onbepaald. De Pausen worden beschouwd als de Vertegenwoordigers van God, en de geheele Aarde als hun Eigendom. - De tweede Afdeeling: Het gezag van den Roomschen Stoel begint te verminderen; de verlichting breekt door; men gevoelt de behoefte eener Hervorming in de Kerk. De Schrijver erkent, in zijn Voorberigt, in het zamenstellen van dit Kortbegrip, veel diensts gehad te hebben van thyms en spittlers arbeid in dat vak. Schoon een Werk, 't geen zichzelven aanprijst, onze aanprijzing niet behoeve, hebben wij 'er de aandagt onzer Leezeren twee keeren bij doen stilstaan. | |
[pagina 490]
| |
Dat de Verlichting over deezen schrijfärbeid zich verheuge; dat de VerduisteringGa naar voetnoot(*), kan zij bloozen, met schaamte overdekt worde! |
|