waartoe hij verplicht en uit gevoel van plicht ook gezind was, afgebroken, geheel buiten zijn toedoen, en zelfs tegen zijne wenschen. Maar daarover kan de Lezer, die zo veel belang in lange stellen moet, zich toch niet recht hartlijk verheugen, daar hij de machine der boosheid reeds in werking ziet, en het boze doel van den straks reeds genoemden onmensch hem niet meer duister is, en hij alzo wegens het toekomend lot van den edelen man in angst en vrees wezen moet. Dit zij van de geschiedenis genoeg. Eene proeve zijn wij onzen Lezeren schuldig: wij kiezen het volgende: (hoogveld is lange's vriend.)
‘Luister,’ zeide herman eens tegen hoogveld, kort vóór zijn vertrek; ‘als ik iet doen wil, of gedaan heb, waar over het hart mij klopt, en de Duivel in mij opkomt, en tegen mij zegt: zoo iet kan iemand wel overkomen; dat is zoo erg niet; 'er zijn toch nog veel slechter menschen, dan gij: - dan ban ik voor eerst den Duivel uit; ik neem een stuk papier, en schrijf daaröp, het gene ik gedaan heb, of had willen doen, maar zonder enige verbloeming of verschonende benaming; of ik vraag mijn ouden marten: wat is dat? en deze geeft dan zeker aan de zaak deszelfs rechten naam. Zulk een woord reeds, als b: v: Schurkenstreek, hardheid, wraakzucht, huichelarij enz. bezit ene grote kracht, en ik laat mij, door den Duivel, geen' anderen, zachteren naam in de oren blazen. Dan stel ik daarvan een roman op, en verbeelde mij het verschriklijkst ongeluk, hetwelk uit de vervulling van mijnen wensch, uit de daad, die ik voornemens was, zou kunnen ontstaan, - ‘Maar niet zal,’ roept de Duivel, - Evenwel zou kunnen, zeg ik. - ‘Gij zijt zoo slecht niet, als gij u zelven maakt.’ - Daarvoor dank ik den Hemel; maar ik weet niet, hoe slecht ik worden kan. - Zwijgt de Duivel dan nog niet, zoo als dat wel eens gebeurt, zoo als bij voorbeeld bij emilia, toen hij mij regt - niet verleidde; daar was hij te listig toe, maar - verraste. Ik beging den schurkenstreek, dien ik nu nog verfoei; ik ontdekte haar mijne liefde.
‘Een schurkenstreek?’ zeide hoogveld; ‘op het hoogst genomen, ene onbezonnenheid.’
‘Daar wilde de Duivel het mij ook voor verkopen. Maar gij weet niet, wat 'er vooräfgegaan was. Ik beminde emilia. Ach ik bemin haar nog heden onuitspreeklijk. Trouwen kon ik haar niet; wat bleef mij nu overig, dan te zwijgen en te verdragen! - “Goed, braaf!” riep de Duivel; “maar zien, spreken moogt gij haar toch: dit zal u troost aanbrengen.” - Dat mag ik niet; want als ik voor haar sta, dan weet ik niet meer wat ik zeg, wat ik doe. Ik zou een slechten zet kunnen doen, zoo als op het gemaskerde bal, toen ik bijna - “Dat was verrassing; niets meer. Tegenwoordig