Als de wellusteling nu maar niet wanhopend wordt, bij zodanig eene voorstelling! Doch daarin voorziet de Dichter een weinig verder:
Eén traan kan, in het angstig sterven,
Genade zijn voor uwe ziel.
Van eene strenge beoordeling van dezen Lierzang worden wij intusschen teruggehouden; eensdeels, door het berigt, dat wij hier eenen eersteling voor ons hebben, waaraan de Dichter zijne zwakke krachten beproefd heeft, en welke in 't licht komt met de overtuiging, dat deze uitgave een onberaden, ja zeer ligtvaardige stap is. (Waarlijk daar valt niet veel bij te voegen!) Anderdeels, door de verbazende werking, die de jongeling zegt dat dit zijn kunststuk (tegen onze verwachting, dit ontveinzen wij niet) reeds heeft gehad. Hij had boezemvrienden, die eenigzins in de strikken dier verleidende Sirene verward waren; en de vriendschap drong hem, te beproeven, of hij die strikken niet los zingen kon. Hij zag dan ook menig' vriend bij de lezing een traan ontglippen, en is dus gerust dat deze zang aan zijn oogmerk voldoet. Aangenaam was het ons daarom, dat wij in de Amsterdamsche Courant van den 30 Mei l.l. onderricht werden, dat iedere recensie hier onnodig is; welke fraaie en veelbevattende beoordeling over het stuk voorhanden wij letterlijk willen afschrijven: ‘Een ieder is bekend het woord Wellust, dus onnoodig om 'er veel van te zeggen; het was alleen te wenschen, dat alle Menschen zich naar den inhoud gedraagden.’
Echter veroorloven wij ons, den Dichter, van wien, onder eene goede leiding, wel iets goeds worden kan, te raden, dat hij voortaan zijne boezemvrienden liever onder echte vrienden der kunst, dan onder de verstrikten door de verleidende Sirene verkieze; hoewel hij tot nog toe gelukkig eene uitzondering moge maken op het bekende spreekwoord, die met pik omgaat, wordt 'er mede besmet; en dat hij zijne jonge bekenden het schone lied van gellert aanprijze:
Der Wollust Reiz zu widerstreben,
Diesz, Jugend, liebst du Glück und Leben,
Lasz täglich deine Weisheit seijn, u.s.w.