Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets voor Ouderen en Kinderen, door Agatha Deken. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon. In 12mo. 93 bl.Deeden wij onlangsGa naar voetnoot(*), met een weemoedig hart, verslag van wijlen agatha deken's Liederen voor den Boerenstand, thans, met niet minder aandoeninge, vatten wij de pen op, om deeze Liederen, die wel de Zwaanenzang onzer Vaderlandsche Dichteresse konden weezen, ter kennisse van onze Leezeren te brengen. In de Toeëigening van het Werkje aan den Heere jan kops, Commissaris van den Landbouw, en deszelfs Echtgenoote, beklaagt zij zich, in zoetvloeiende dichtregels, over het gebrekkige, of liever het slegte der Opvoedinge aan veelen onzer Jeugd, zoo van de eene als de andere sexe, zoo vrugtbaar in heillooze uitwerkzels, tot alle klassen doorgedrongen; 't welk haar doet zeggen:
'k Zie mijn geliefden Middenstand
Ook van die dwaasheid aangegreepen,
En, door de zorgelooze hand
Der volgzucht, in de wereld sleepen;
Om zijne sobre winst, in geldelooze tijden,
Aan beuslend tijdverdrijf en ijdlen praal te wijden.
Een tweeledig oogmerk bedoelt wijlen deken in haar Iets. | |
[pagina 464]
| |
‘Ik erken,’ schrijft zij, ‘met dankbaarheid, dat 'er zeer veel goeds over de opvoeding, zeer veel nuts voor kinderen, door mijne tijdgenooten en medeburgers geschreeven is; ik erken, dat veelen tot dit werk meer geschiktheden bezaten, dan ik mij zelve durve toeschrijven; ik bewonder, bovenal, de zoo wél ontvangen kinderliedjes van den zaligen van alphen; echter meen ik grond te hebben om te vraagen, of men niet te veel vergeten heeft met de ouders te beginnen? waar van veelen gaarne erkennen, dat zij, zelven verwaarloosd zijnde, den raad, door mijne Vriendin aan de Moeders gegeven, zeer noodig hebben; - ten tweeden, of eene meer welmeenende dan verlichte Godsvrucht de kindertjes niet van zaken heeft doen spreken, waar omtrent de verlichte wijsgeer zelf betuigen moet: Deze dingen zijn mij te hoog, te wonderlijk; ik kan daar niet bij? Hun uitdrukkingen doen gebruiken, die zij niet verstonden, niet konden verstaan, en nooit, dan met den diepsten eerbied en het leevendigst gevoel gebezigd moesten worden.’ 't Is op deezen grondslag, dat deken vervolgens schrijft: ‘Ik heb de ouders met de kleine kindertjes niet over den Godsdienst laten spreken, veel min de kindertjes zelve Godsdienstige uitdrukkingen in den mond gelegd, maar hun des te ijveriger, door het ontwennen van kwaade gewoonten, het vormen van hun hart en zeden, vatbaar voor den Godsdienst zoeken te maaken.’ Naar dit plan zijn deeze Liederen ingerigt, die de volgende Opschriften draagen: Chris en pietje. 't Wijsneuzig Juffertje. Het driftig Jongetjen. Hoofdige keesjen. Freule margareeth, trotsch op haar adel. Gulzige jantje. Lethje, verbeterd door haaren Oom. Willems eerzucht, door zijne Moeder bestierd. Misdaad en berouw, of naatje en toontje. De te strenge Opvoeding. Historie van kareltje en nanette. Zamenspraak tusschen Moeder en haar Zoontje arend. Het satirieke Meisje. Jaantje, door haaren Vader van haare lekkerheid genezen. Geestige jetje. Het Modezotje, verbeterd op het Land. Verwaande barend. Zamenspraak tusschen Moeder en Kind over Zondag en Kerkgaan. Klaas weldaadig uit hebzucht. Rhijnhart en sophia, of de ouderwetsche en verstandige Opvoeding. Nu iets ter proeve willende leveren, bepaalen wij ons, als een der kortsten, tot het Lied: Willems eerzucht, door zijne Moeder bestierd, ten opschrift voerende.
Willem was een vlugge jongen,
Voor zijn jaaren zelfs reeds wijs,
Altoos had de knaap gedongen
Naar den eersten schoonsten prijs.
| |
[pagina 465]
| |
Van de ledigheid afkeerig
Leer- niet minder roembegeerig,
In zijn hart, vol lettermin,
Sloop wel ras ook d'afgunst in.
Zag hij zich te boven streeven
In de schrijf- of rekenkunst,
Hij begon, van spijt, te beeven;
Zijn verwinnaar moest zijn gunst
Dikwijls gantsche weeken derven,
Kon ze nimmer recht verwerven,
Voor hij, op de letterbaan,
Hem op de eerste plaats liet staan.
Heintje, in laagen staat geboren,
Maar een liefling der natuur,
Door haar tot iet grootsch verkoren,
Mogt, door 't vriendelijk bestuur
Van oprechte menschenvrinden,
Zich op willems school bevinden;
Vlijt en aanleg maakten ras,
Dat hij de eerste in 't leeren was.
Schoon dat willem zelf hem eerde,
Ja, hem tot zijn vriend verkoos,
Zag men, dat hem nijd verteerde;
Op hem, op zich zelven boos,
Zag men hem zich zelv' verkniezen,
Al zijn vrolijkheid verliezen,
En den knaap, voorheen zoo vlug,
Traag, zwartgallig, wreevlig, stug.
Moeder, vol van teedre zorgen,
Nam haar zoon, haar dierbaarst pand,
Op een schoonen lentemorgen,
Ernstig, vriendlijk, bij de hand -
Weet, in een der fraaiste zaalen,
Zijnen aandacht te bepaalen
Op een schoonen jongeling,
Die, in schilderij, daar hing.
Door nieuwsgierigheid gedreeven,
Vraagt hij driftig: wie dat is?
Moeder zegt: ‘één van uw neeven
Ziet gij, in deez' beeldtenis.
Deze, ofschoon reeds vroeg gestorven,
Heeft onsterflijke eer verworven
Door de hulde, die zijn jeugd
Offerde aan verstand en deugd.
| |
[pagina 466]
| |
Om talenten te vergaâren,
Heeft hij vroeg zich afgesloofd,
Nooit heeft iemand van zijn jaaren
Meerder, zelf zoo veel, beloofd.
Schoon van ieder wijs geheeten,
Dacht hij weinig slegts te weten,
Zijner vrienden roem en lof
Gaf hem waare vreugde-stof.’
Willem zweeg en sloeg zijn oogen,
Vol van schaamte en rouw, ter neêr.
Voortaan was zijn ijvrig poogen,
Ook eens de onverganglijke eer,
Die zijn neef ontving, te ontvangen,
Dáár, in schilderij, te hangen;
En den roem der jonge liên
Kon hij thands met blijdschap zien.
Schoon deeze Liederen, over 't geheel genomen, ons ongemeen bevallen, missen wij egter in zommige dat welvloeiende en ongedwongene, welke de Liederen voor den Landman kenmerken. De uitdrukking: Die zijn neef ontving, te ontvangen, in den op drie na laatsten regel van het bovenstaande vers, is verre van fraai te zijn. Ook dunkt ons de Zamenspraak over Zondag en Kerkgaan met het plan der Dichteresse, in de Voorrede aangekondigd, om de kinderen niet over den Godsdienst te zullen doen spreeken, eenigzins te strijden. Doch wij onthouden ons van verdere kleine aanmerkingen. Agatha deken is niet meer. En: de mortuis nil nisi bene! |
|