Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 444]
| |
Reizen in de Binnenlanden van het zuidlijk gedeelte van Africa, in 1797 en 1798. Door John Barrow, gewezen Secretaris van den Graaf van Macartneij en Auditeur Generaal van de Rekenkamer aan de Kaap. Uit het Engelsch. IIIde Deel. Met Kaarten en Plaaten. Te Haarlem, bij F. Bohn. In gr. 8vo. 276 bl.Wanneer wij, met dubbel verdienden lof, van de twee voorgaande Deelen des opgemelden Werks gewaagden, en van het aan 't einde des tweeden Deels daar bijgevoegd Register sprakenGa naar voetnoot(*), was het eigenaartig te denken, dat barrow's Reizen, in dien uithoek van Africa, ten einde en voltooid waren. Niet meer ook dagt die Schrijver daar bij te voegen. Dan wij hebben blijkbaar misgedagt. Barrow heeft andermaal, over dit eigenste onderwerp, de pen opgevat, en geeft 'er hoofdzaaklijk deeze reden van. De vleijende wijze, waarop de voorige Deelen ontvangen waren, zou hem eene genoegzaame aanmoediging geweest zijn, om andermaal de pen op te vatten, maar dit op zichzelven genomen mogelijk voor geene genoegzaame drangreden gehouden worden, om voor de tweedemaal de aandagt van het Publiek te vorderen: dan hij stelt de reden van deezen voortgezetten arbeid daarin, dat hij een onvolledig Werk moest voltooijen, en, ten dien einde, nog twee Deelen bij de voorige voegen, welke hij hoopt dat men niet minder belangrijk zal vinden ten opzigte van het gewigt van derzelver inhoud, dan de voorige uit hoofde van derzelver nieuwigheid. Een aantal andere, nog niet aangeroerde, onderwerpen verdiende onderzogt en beschreeven te worden. Onder deezen telt hij, als niet van het minste aanbelang, de plaatslijke gelegenheden en voordeelen, die dit Land bezit, wanneer men het uit een Staatkundig, Krijgskundig en Koophandeldrijvend oogpunt beschouwt, zo met opzigt tot zich zelf, als met betrekking tot andere Landen; deszelfs Vermogen, en 't gebruik, dat 'er van gemaakt wordt; deszelfs Inkomsten, Regtsoefening, Bevolking en verscheide andere punten, welke, wanneer zij met oplettenheid uit eene Land- en Plaatsbeschrijving | |
[pagina 445]
| |
worden overgenomen, den Staatsman en den Wijsgeer kunnen onderrigten en vermaaken. Dan de taak, om die stoffe te verwerken, zou barrow, naar alle waarschijnlijkheid, nimmer ondernomen hebben, indien hij, bij zijne terugkomst in Engeland, niet ontdekt hadde de zeer verschillende begrippen over het gewigt van de Kaap de Goede Hoop, met opzigt tot het belang, 't welk het Britsche Rijk daar bij hadt, en wel bijzonder de Oost-indische Maatschappij. Zijns oordeels hadt men in Engeland zeer onvolkomene begrippen van de Kaap, bovenal van derzelver gewigt voor de verschillende Mogenheden van Europa. - In de voorgaande Deelen hadt hij opzettelijk alle staatkundige overweegingen vermijd, vaststellende, dat men het belang van de Kaap, uit dat oogpunt beschouwd, door en door begreep. Doch daar men zedert, ongelukkig, zijns oordeels, goedgevonden heeft, de Kaap voor iets anders, dat men van gelijke waarde hieldt, te verruilen, zet hij zich nu tot een volledig onderzoek van het geschil, zo over de voordeelen, die 'er voor den Staat, het Krijgsweezen, en den Koophandel, in den eigendom van dit buitenwerk voor alle Europische bezittingen in Indie, gelegen zijn, als over de gevaaren, waaraan het Britsche Rijk in dat Werelddeel en de Handel van de Oost-indische Maatschappij zijn blootgesteld geworden, door dit punt van veiligheid in handen van den Vijand over te geeven. Hij vindt zich gedrongen om eene stelling te bewijzen, die hij reeds voor toegestaan hieldt, te weeten, dat de Kaap de Goede Hoop eene aanwinning was, door welke der Engelschen Staats- en Koophandeldrijvend belang in de Oostindiën beveiligd en bevorderd werd. Doorgaande laat de Schrijver zijn verregaand misnoegen blijken wegens deezen afstand. Een krijgstocht na het Kafferland gaf hem gelegenheid tot het opdoen van kundigheden van de Lands- en Volksgesteltenis. Te deezer gelegenheid doet hij opmerken, niet zonder bitsheid en verwijt, dat de Franschen, in dit vak, alsmede in het kennis maaken met vreemde Natien, boven de Engelschen uitsteeken: wij twijfelen niet, of deezen zouden het den Engelschen kunnen terugkaatzen: want is 'er een Volk, 't geen door Handelbelang en Winzugt gedreeven wordt, 't zijn de Engelschen; intusschen vinden wij verscheide bladzijden gevuld met uitvaaringen tegen de Franschen. Ontkennen kan hij niet, naa het | |
[pagina 446]
| |
ophangen van dit zwart tafereel, dat, door den arbeid der Franschen, veele weetenswaardige zaaken, betrekkelijk vreemde Landen, zijn medegedeeld. Zelfs komt hij tot de erkentenis, dat zij zo veel en misschien meer gedaan hebben, dan eenige andere Natie; ‘doch de Hollanders,’ schrijft hij, ‘en de Portugeezen hebben, deels uit de gevolgen eener bekrompene Staatkunde, en deels uit gebrek aan verstandige vermogens, uit eene gebrekkige opvoeding voortkomende, meer na- dan voordeel toegebragt aan de kundigheden betrekkelijk derzelver Volkplantingen. De Kaap de Goede Hoop maakt egter eene uitzondering op die aanmerking: want schoon de Hollanders zich niet hebben toegelegd om meerdere kundigheden betrekkelijk het Zuidlijk Voorgebergte van Africa te verkrijgen, hebben zij egter zelden aan buitenlanders de vrijheid geweigerd om het binnenste gedeelte van die bezitting te bereizen. Franschen, Zweeden en Engelschen hebben daarvan verhaalen uitgegeeven. Zonderling was het, dat, toen dat Land door de Engelschen ingenomen werd, zij volstrekt onkundig waren van alle die punten, welken zij hadden moeten kennen.’ Voorts gaat hij de Schrijvers naa, die over de Kaap geschreeven hebben, en is 'er op uit, om derzelver gebrekkigheid in veele opzigten, inzonderheid wat de Kaarten betreft, te toonen. Die gebreken en misslagen in de meestgeagte Schrijvers over de Kaap, waarover zeker veel met grond te zeggen viel, aangeweezen hebbende, gaat hij voort om te melden, op welk eene manier hij de Kaart, in dit Werk geplaatst, vervaardigd heeft. Dezelve is in het Tweede Deel der Nederduitsche uitgave geplaatst. Wij willen ons Volk in de Volkplantingen niet verdeedigen; veel valt 'er op hun te zeggen; doch de Engelsche Schrijver toont, op ontelbaare plaatzen, dat hij dit gebrekkige vergroot en ten breedsten uitmeet; en schijnt het hem bijkans aan woorden te ontbreeken, om zijnen afkeer van de Nederlanderen uit te drukken. Zulks, zeker, maakt het Werk voor den Nederlandschen Leezer hoogst onaangenaam. Men zou wel wenschen, dat die aanstootelijke plaatzen 'er uitgeligt waren; doch het Werk is 'er zo mede doorzaaid, dat zulks, zonder verminking, niet kon geschieden. De leezing daarvan kan men intusschen zich getroosten, van | |
[pagina 447]
| |
wegen de lessen, daaruit te haalen, als men zich niet schaamt, van zijnen Vijand te leeren. - Wij schrijven alleen, uit de veelvuldige beschrijvingen ten nadeele onzer Volkplantelingen, deeze weinige regels af. ‘Het is opmerklijk, dat het zelfde Volk, 't welk in Europa vermaard is wegens deszelfs naarstigheid en zuinigheid, in hunne Volkplantingen het ongevoeligste en verkwistendste is van alle Natien. In de schoone lugtstreek van de Kaap houden zij zich met geene handwerken op. Indien een gemeen soldaat zijn tijd uitgediend en zijn ontslag gekreegen heeft, en tot het een of ander handwerk opgebragt zijnde, begint hij zijne zaaken; doch zo dra hij het vermogen gekreegen heeft om een slaaf te koopen, scheidt hij uit met werken.’ Dan laaten wij des niet meer afschrijven, maar liever, goeddeels met barrow's eigene woorden: ‘Het is egter niet in de hoedanigheid van eene Volkplanting, uit welke het Moederland zeer veel voordeels kan trekken, dat men het weezenlijk aanbelang van de Kaap berekenen moet: want schoon men dezelve, in de handen van andere Mogenheden zijnde, beschouwt als eene Landwinning, of als eene Stapelplaats voor den Koophandel, behoorde Engeland de Kaap uit geen ander oogpunt aan te zien, of als een punt van veiligheid, of als een hinderpaal voor zijne Oost-indische Bezittingen en voor deszelfs Koophandel op China. - Op deezen grond zal ik tragten aan te wijzen, welke weezenlijke voordeelen 'er uit de Kaap te trekken zijn, wanneer dezelve afhanglijk is van de Engelsche Kroon, en de ernstige gevolgen, die het kan hebben, wanneer dezelve in de hand van eenen vijand is. - De eerste, als zijnde de gewigtigste overweeging, zal dan zijn de voordeelen, die 'er in de bezitting van de Kaap gelegen zijn, als eene Militaire Standplaats; waarna ik zal tragten aan te toonen derzelver waarde, aangemerkt zijnde als eene Zeehaven, en ten laatsten als eene Stapelplaats voor den Koophandel en eene Landwinning. Deeze overweegingen zullen mij brengen tot een onderzoek van de weezenlijke en innerlijke waarde der Kolonie in derzelver tegenwoordigen staat, en in hoe verre dezelve voor verdere verbeteringen vatbaar is.’ Barrow schrijft over dit alles, waaruit zeer veel voor den Bezitter te trekken is, in de steeds doorkijkende en soms uitgedrukte veronderstelling, dat de Kaap | |
[pagina 448]
| |
ten eenigen tijde in de handen der Engelschen zal en moet vallen. Een onheil voor ons, voor 't welk wij tot heden bewaard zijn, en, zo wij vuurig hoopen, bewaard zullen blijven! Dit alles is de inhoud van het VII H. het eerste deezes Derden Deels. Het VIII behelst de beschrijving van de Krijgsonderneeming tegen de Grenzen van het Kafferland; dezelve gaat met eene kennisneeming des Lands in dien oord vergezeld, hoogst leezenswaardig, te opmerkelijker, te nuttiger ook voor ons, door de beschrijving van de Kust en de Baaijen, als de Mossel-baai, Plettenbergs-baai en de Algoa-baai, van welke keurige Aftekeningen de beschrijvingen vergezellen en toelichten. Deeze verschaffen vergoeding voor de hier gemelde wreedheden onzer Volkplantelingen, en de leevenswijze der Kaapsche Ingezetenen. De Engelsche Schrijver merkt op, dat 'er geen natuurlijk verband is tusschen de Kaap en de Vereenigde Provincien; dat het grootste gedeelte der Volkplantelingen bestaat uit afstammelingen van Hoogduitsche Soldaaten, zo Pruischen en Hanoveraanen, als Poolen en Fransche vlugtelingen, die, na de herroeping van het Edict van Nantes, aldaar eene schuilplaats gezogt hebben, en zonder eenige betrekking van verwantschap in de Bataafsche Republiek zijn; ook hebben zij geen onderscheiden denkbeeld van een Vaderland, schoon zij het woord gestadig in den mond hebben. Al wat zij weeten is, dat de Kaap behoort aan eene Maatschappij van Kooplieden, en dat die Maatschappij hun Souverain is; dat zij gewoon zijn, een vlag van het Kasteel te zien waaijen met drie breede streepen van rood, wit en blaauw, in plaats van de Spinnekopspooten, gelijk zij de Britsche vlag gewoon zijn te noemen. Naa dat de laatste zeven jaaren daar gewaaid hadt, en bij de wedergave der Kolonie voor de Nederlandsche verwisseld werd, betoonden de Kaapenaars, naar 't vermelden onzes Engelschen Schrijvers, eenige vreugde, die egter niet lang van duur was, en zich meestal bepaalde binnen de muuren van het Kasteel. De schaarsheid van dit vreugdebetoon, wil barrow, dat ontstondt uit het leedweezen over het vertrek der Engelschen, en het vooruitzigt, dat die bezitting, schoon zij in naam aan de Bataafsche Republiek werd teruggegeeven, welhaast eene Volkplanting der Franschen stondt te worden. Hij voegt 'er bij, dat zij daarvan reeds verschei- | |
[pagina 449]
| |
dene overtuigende bewijzen hadden. Eenige voert hij 'er met stekelagtigheid aan, en beschrijft ten slotte van dit Hoofdstuk de overgave deezer Volkplanting. Het IX Hoofdstuk dient om de Belangrijkheid van de Kaap de Goede Hoop te toonen, aangemerkt als eene geschikte plaats tot Inlegering des Krijgsvolks. Hier treffen wij eene beschrijving aan van de Bemagtiging deezer Volkplanting door de Engelschen, naa den vrugtloozen voorslag, om dezelve, gelijk hij het uitdrukt, in een verdeedigbaaren en veiligen staat in den naam des Prinsen van Oranje te houden; alsmede de onderscheide begrippen in Engeland, wegens de wijze, om bezit van die Volkplanting te neemen. De verschillende gevoelens bijgebragt en getoetst, en aangetoond hebbende het gewigt van de Kaap, als eene Standplaats voor Krijgsvolk, en als eene verblijfplaats voor Troepen, met opzigt tot de gezondheid der lugtstreek, en de uitwerking, die dezelve heeft op het lichaamsgestel der Soldaaten, om hun in korten tijd te oefenen en bekwaam te maaken, - gaat de Schrijver voort om aan te toonen, met hoe weinig kosten een Soldaat aldaar, vergelijkenderwijze, bestaan kan, en hoe veel 'er, zo voor het Gouvernement als door de Oost-indische Maatschappij, kan bespaard worden, wanneer zij derzelver jonge Manschap na de Kaap zendt, om aldaar voor den dienst in de Oost- of West-indiën opgeleid te worden. Ten bewijze voert hij berekeningen aan van de kosten, daar gemaakt. Hoog stelt hij de voordeelen, die Engeland kan trekken van het bezit deezes grooten buitenwerks van geheel Asia: buiten het bezit van de Kaap is 'er, zijns oordeels, grond van vreeze voor gevaar van alle Engelsche landen in Indie. Hij stelt het bezit daarvan als van eene zelfde noodzaaklijkheid met dat van Maltha in de Middellandsche Zee: waardig zijn de aanmerkingen deswegen, om geleezen, en met de tegenwoordige toedragt van zaaken vergeleeken te worden. - Barrow besluit, klaarblijkelijk betoogd te hebben, hoe het belang der geheele wereld medebrenge, ‘dat de rustlooze en steeds op vergrooting bedagt zijnde geest van Frankrijk tegengewerkt worde. Naardien de bezitting van de Kaap de Goede Hoop en Maltha deszelfs bedoelingen tot eene algemeene overheersching zoude begunstigen, kunnen 'er van den kant der andere Mogenheden van Europa geene billijke redenen worden bijgebragt, waar- | |
[pagina 450]
| |
om die twee punten van veiligheid, bij een algemeenen Vrede, niet in handen van Engeland zouden gelaaten worden; en dus, door een Engelsch guarnisoen beschermd wordende, altijd ten waarborg zouden kunnen strekken tegen de oogmerken van den algemeenen Vijand van het Menschlijk Geslacht.’ - Men denke hier om de Fabel der twee zakken van esopus! Hieraan hegt barrow een plan van verdeediging der Kaap, opgehelderd door eene fraaije Kaart, voorstellende een Militair plan van de Kaapsche Landengte, ontworpen op order van het Hollandsch Gouvernement, en overzien en verbeterd door den Koninglijken Ingenieur en Luitenant-Colonel bridges. Mogt ons Vaderland van deezen arbeid des Vijands allen voordeel trekken! en de anders om zijne kundigheden verdienstlijke barrow zich eens schaamen over zo veele smaad- en schamperheden, tegen ons Volk in dit Boekdeel uitgestooten! |
|