Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1805
(1805)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
De uitvoerlijkheid en nuttigheid der Schaambeensdoorsnijding, wanneer zelfs geene kraakbeenige vereeniging derzelven bespeurd kan worden, en de doorzaaging dier Beenderen ondoenlijk is, enz. Door G.J. van Wij, Lector in de Ontleed-, Heel- en Verloskunde, te Arnhem. Te Amsterdam, bij J.W. IJntema en Comp. 1805. In gr. 8vo. 37 bl.Dit Stukje, een Vervolg op de voorname Heel- en Vroedkundige Gevallen, door den kundigen Schrijver in den jare 1791 uitgegeven, behelst in de eerste plaats een Brief van denzelven aan den Gelderschen Vroedmeester van munster, welke trouwens aan een groot gedeelte onzer Lezeren reeds uit een ander Stukje, door laatstgemelden Heer in het licht gegeven, zal bekend zijn, doch dien de Heer van wij echter nodig geoordeeld heeft hier nogmaals af te drukken, ten einde, gelijk hij zegt, den Lezer aan de gronden voor zijne navolgende Kunstbewerking te herinneren. Voorts bevat hetzelve een schrijven van den Heer a.t. bolsius, te Oirschot, aan evengemelden van munster, waarin deze verklaart, dat hij te voren, met meer andere Vroedkundigen, geen zeer gunstig gevoelen gevoed had omtrent het nut van de doorsnijding der Schaambeenderen, tot dat hij door de lezing der Waarnemingen in het gemelde Stukje, met de daarbij gevoegde Brieven van camper en van wij, daaromtrent van gedachten veranderd is, en waarvan hij reeds de allergelukkigste gevolgen heeft ondervonden, blijkens eene Waarneming, hier in het brede omschreven, ingevolge van welke die Kunstbewerking, volgens de opgave van van munster verricht, voor Moeder en Kind gelukkig afgelopen is; zijnde het laatste evenwel, den derden dag na de geboorte, alleen aan het gevolg van hevige stuipen, overleden. Dan eindelijk volgt de Waarneming van den Heer van wij, die den wezenlijken inhoud van dit Stukje uitmaakt, en tot welkers bekendmaking de Schrijver, blijkens het Voorbericht, als 't ware schijnt uitgedaagd te zijn; van welke wij echter moeten zeggen, dat ze ons buitendien belangrijk genoeg voorgekomen is, om aan het vroedkundig publiek medegedeeld te worden, dewijl ze tot een bewijs strekt, | |
[pagina 442]
| |
wat eene kloekmoedige en beredeneerde behandeling aan het ziekbed vermag, en op hoe velerlei verschillende wijzen de Kunst, in die gevallen, der Natuure behulpzaam kan zijn. - Het hoofdzakelijke dezer Waarneming komt hier op neder. Eene Vrouw, die, reeds drie malen te voren, niet dan met zeer veel moeite door de Forceps had kunnen verlost worden, waarvan maar één Kind het leven heeft afgebragt, en die vervolgens in Nov. 1803, in de zevende maand harer zwangerheid, op eene zeer moeijelijke wijze (evenwel zonder het gebruik van werktuigen) van een dood Kind verloste, wierd wederom zwanger. De Heer van wij, die bij de laatste moeijelijke verlossing tegenwoordig, en toen reeds bedacht geweest was op de wijze, hoedanig deze Vrouw te behandelen, wanneer zij weder zwanger wordende, hare zwangerheid tot het einde voortging, besloot, na eene naauwkeurige meting van het bekken dier Vrouw, op de gronden in de meergemelde Missive aan van munster beschreven, tot de doorsnijding der Schaambeenderen; waartoe hij zich dan ook bij tijds voorbereidde, en zelfs voorzag van een klein opgaand gebogen zaagje, volgens het denkbeeld van camper, ingevalle de kraakbenige vereeniging der Schaambeenderen verbeend mogt bevonden wordenGa naar voetnoot(*). De zwangerheid dier Vrouwe dan geëindigd, en de barensweeën begonnen zijnde, bevestigde het nader onderzoek van het een en ander het voornemen des Heren van wij, en hij verzogt dus den meergemelden van munster, na Arnhem over te komen. Met de adsistentie van dezen en andere Vroedkundigen en Geneesheren wierd dan ook de Kunstbewerking ondernomen. Alle pogingen, echter, om het bekende kraakbeen door te snijden, waren vruchteloos, dewijl hetzelve niet bespeurd wierd; ook was 'er, door den ongemeen sterk vooroverhangenden buik en diep ingezonkene schaambeenderen, gene mogelijkheid om van het zaagje eenig gebruik te | |
[pagina 443]
| |
maken. 'Er bleef dus niets over, zegt de Heer van wij, dan een stoutmoedig besluit te nemen, en, met een stevig, scalpelsgewijs, scherp mes, de doorsnijding van de buitenste beenlaag der schaambeenderen te beproeven; vervolgens het poreuze gedeelte derzelve, en eindelijk de binnenste beenschors, zoo wel als de bandachtige vereeniging aan den binnenkant, te doorklieven; het welk, binnen een uur tijds, geschied zijnde, echter nog niet geheelenal voldoende was, dewijl men, niettegenstaande dat de verwijdering der schaambeenderen, door zagte bewegingen met den Levretschen tangsleutel, tusschen dezelve ingebragt, aanmerkelijk scheen te zijn, ondervond (na de Lijderesse twee uuren rust gelaten te hebben) dat de verkregene ruimte nog niet voldoende zoude zijn, om de verlossing te volbrengen, en dat het noodzakelijk was, om, door eene herhaalde ontbreideling met het gemelde mes, van nog een klein gedeelte der bandachtige vereeniging aan den binnenkant der schaambeenderen, en door de verdere vaneenwrikkingen met den gemelden tangsleutel, de meerdere loslating en terugwijking van het heiligbeen en de vaneenwijking der schaambeenderen te bevorderen; het welk dan ook verricht zijnde, de verlossing door de Forceps, volgens de bekende regels in die gevallen, spoedig volgde. - Het overige dezer Waarneming, zoo wel de meting van het Kind betreffende, dat alleen schijndood ter waereld gekomen is, maar niet tot leven heeft kunnen gebragt worden, als de genezing van de Vrouw, is te wijdlopig om hier te ontwikkelen. Wij zullen dus alleen hier bijvoegen, dat wij zeer wel willen geloven, dat deze, in den eersten opslag, wreed en afmattend schijnende Kunstbewerking, bij het Algemeen, waarvan het grootste gedeelte gewoon is, juist die zaken het stelligst te beoordelen, van welke het de minste kennis draagt, gene goedkeuring zal gevonden hebben. Wij houden ons echter overtuigd, dat deze Waarneming den Here van wij, bij den waren en onpartijdigen Kunstkenner, op nieuw zal doen kennen, als een ervaren en doorzienden Vroedkundigen, wien het werk zeer wel is toevertrouwd. |
|