| |
Proeve over den Geest en Invloed der Kerkelijke Hervorming van Luther. Verhandeling, welke den Prijs heeft weggedraagen, door het Nationaal Instituut van Frankrijk gesteld op de beantwoording der volgende Vraag: Hoedanigen invloed had de Hervorming van Luther op den Staatkundigen toestand der onderscheiden Staaten van Europa, en op den voortgang der Verlichting? Door Charles Villers. Vermeerderd met eene korte schets der Kerkelijke Geschiedenis. Te Haarlem, bij F. Bohn, 1805. In gr. 8vo. 446 bl.
Eene hoogstgewigtige Geschiedkundige Vraag voortreffelijk beantwoord, is de oordeelvelling, welke de Onpartijdigheid uitbrengt, naa het voorhanden zijnde Werk geleezen en naagedagt te hebben. Wij schrijven dit te neder, niet als eene Magtspreuk, maar als eene Oordeelvelling, op de zaak zelve gegrond: om dit te toonen, willen wij tot eene nadere ontvouwing deezes Boekdeels toetreeden.
Zonder ons op te houden met de zo wijd verschillende oordeelvellingen, in Frankrijk daarover gestreeken,
| |
| |
daar deezen het met minagting, met smaad, met veroordeeling bejegenen, anderen daaraan beter regt laaten wedervaaren, (van welk beiden de Vertaaler, in eene Aantekening op het Berigt des Schrijvers, die ook zelf het een en ander opgeeft van de Werken, door anderen over dit onderwerp vervaardigd, en beoordeelingen van 't zijne behelzende, staalen oplevert) moeten wij iets van de herkomst vermelden. De Titel zelf wijst uit, bij welk eene gelegenheid het geschreeven is. De Vraag werd in Grasmaand des Jaars 1802 voorgesteld, om over een Jaar beantwoord te worden. Villers bevondt zich in Duitschland, toen deeze Vraag werd voorgesteld, en dezelve kwam eerst zeer laat tot zijne kennis. Niet terstond, daar andere schrijfärbeid hem onledig hieldt, bepaalde hij zich om na den Prijs mede te dingen. Nogthans bedenkende, dat hij leefde in een Land, waar luther zijne Hervorming ondernomen hadt, midden onder diens Opvolgers en kundigste Voorstanders, meende hij gebruik te kunnen maaken van de hulpmiddelen, welke deeze omstandigheid hem verschafte, en bij die gelegenheid de tolk te kunnen zijn van een zo verlicht gedeelte van Europa. - Onnoodig keurt de Heer villers het, eene optelling te geeven van de Werken, waarmede hij zijn voordeel heeft kunnen doen; doch kan niet met stilzwijgen voorbijgaan andere hulpmiddelen, hem te aangenaamer, daar hij dezelve alleen aan de Vriendschap te danken hadt. - De Heer eichhorn liet, ten dien dage, zijne Geschiedenis der drie laatstverloopene Eeuwen drukken, en deedt hem de afgedrukte bladen, naar maate zij de drukpers verlieten, toekomen. - Zulks was zeker zeer verpligtend; dan verder nog ging de Heer heeren, en leverde een voorbeeld op, in de geleerde wereld, zonderling genoeg, om in ons Tijdschrift vermeld te worden. Die Heer schreef hem een raadpleegenden
Brief, omtrent de taal, waarin hij zijne Verhandeling, om na den uitgeloofden Eerprijs op de Vraage te dingen, schrijven wilde. Deezen Brief ontving de Heer villers, toen hij druk aan zijne Verhandeling ten dien zelfden einde werkte. Edelmoedig gaf hij te verstaan, dat zij Mededingers waren; doch dat hij gaarne van eenen arbeid zou afstappen, omtrent welken hij zich niet vleijen kon, den prijs van hem te zullen winnen; dat zij egter, zo het deezen Heer goeddagt, zamen
| |
| |
zouden kunnen arbeiden, of dat hij zich aanboodt, diens Verhandeling in het Fransch over te zetten; de keus volkomen aan hem overlaatende. Hij ontving het verpligtend bescheid, dat heeren zou afzien van het beantwoorden der voorgestelde Vraag, en zich onthouden van derzelver tweede gedeelte, den voortgang der Verlichting. Hierbij liet hij 't niet berusten, maar hadt de beleefdheid, om villers zijne Verhandeling, welke hij alstoen beslooten hadt te doen drukken, blad voor blad toe te zenden. Deeze Verhandeling is door den Heer heeren in den Jaare 1803 geplaatst aan het hoofd des Eersten Deels van diens Geschiedkundige Mengelingen, over de Staatkundige gevolgen der Hervorming. Villers erkent het nut, daaruit getrokken, bij het opstellen van het Eerste Hoofdstuk des Tweeden Deels van zijn Werk.
Wij veroorloven ons hier eene algemeene aanmerking, op dit Werk passende; naamlijk, dat 'er tijden zijn van een zeldzaam geluk, waarin een Schrijver zich op een hoogverheven standpunt kan plaatzen, van daar zijn oog over alle omringende voorwerpen laaten gaan, en teffens vrijlijk mag mededeelen, wat hij gezien en waargenomen heeft. Zulk een tijd heeft villers getroffen, en zich van de vrijheid bediend, om rustig der penne aan te beveelen, wat hij zag, wat hij dagt; daartoe opgewekt door de Godsdienstige vrijheid ademende Vraag, over welke nog geen Schrijver opzettelijk geschreeven hadt. Want, gelijk hij te regt aanmerkt, hoewel de Protestantsche Natien het verwijt niet verdienen, dat zij de Geschiedkunde verwaarloozen, en integendeel een voorraad van uitmuntende Geschriften bezitten over de groote Omwenteling der Zestiende Eeuw, die voor haar van een zo beslissend belang geweest is, komt daarom niet te min het Nationaal Instituut van Frankrijk de eer toe, van de algemeene aandagt bepaald te hebben op de gevolgen van eene, in alle opzigten, zo gedenkwaardige Gebeurtenis.
Te regt merkt de Nederduitsche Vertaaler h. ewijk op, ‘dat zo wel het voorstellen dezer Vraag, als het bekroonen der Verhandeling van villers, in de geschiedenis dezer dagen eene zeer opmerkelijke gebeurtenis is, - eene gebeurtenis, welke niet alleen voor den Letterkundigen, voor den Geleerden of Staatsman van belang is, maar ook van het hoogste gewigt wordt voor den
| |
| |
wijsgeerigen Menschenvriend, wanneer men bedenkt, dat deze Vraag in het naauwste verband staat met de dierbaarste belangen van den Mensch.’ - De Vertaaler, die zich van zijn pligt wel gekweeten, en het Werk in een voeglijk Nederlandsch gewaad gestooken heeft, voegde 'er eenige ophelderende Aanmerkingen bij, die wel geplaatst zijn. Een en ander ingesloopen taalgebrek wijst hij met eigen vinger aan; en zullen deeze, is 'er eene tweede Uitgave noodig, ligt kunnen verholpen worden. Hij betoont zich alzins, even als de Fransche Schrijver, een voorstander der vrijheid van 't Geweeten en van de waare Verlichting. Geweetensdwingelanden, of openlijk te voorschijn treedende, of onder eenig masker bedekt, tegenstreevers der Verlichting, die oude en nieuwe kunstgreepen te werk stellen om die ontstooke fakkel uit te dooven, zullen zeker voor deezen arbeid des Schrijvers en Vertaalers den neus opschorten, en den welverdienden roem van beiden tragten te bezwalken: dan hun arbeid zal zich bij alle Waarheid- en Godsdienstvrienden, welk eene Belijdenis ook toegedaan, aanprijzen. - Doch wij weiden, ongemerkt, te veel uit.
De algemeene Inhoud deezes Werks komt hoofdzaaklijk hier op neder. Eerste Deel. Algemeene Aanmerkingen over den aart der voorgestelde Vraag - over den aart en het weezen der Hervorming in 't algemeen - over de Hervorming van luther in 't bijzonder. Bij deeze bijzonderheden komen in overweeging de gebeurtenissen, die dezelve zijn voorafgegaan, met derzelver oorzaaken; gepaard met eene schets van den Staatkundigen, Godsdienstigen en Letterkundigen toestand van Europa, in het begin der Zestiende Eeuw; beslooten met eene overweeging van 't geen 'er gebeurd zou zijn, zo de Hervorming niet ware tusschenbeide gekomen.
Het Tweeden Deels Eerste Hoofdstuk handelt over den Invloed der Hervorming. De Verhandelaar vestigt de aandagt op den Staatkundigen toestand van Europa. Hier laat hij het oog gaan over de Kerk op zichzelve, en in betrekking tot de Staatkundige Maatschappij, gepaard met eene beschouwing der voornaamste Christen-Staaten. - Naa eene algemeene beschouwing van den inwendigen toestand der onderscheiden Staaten, laat hij het oog bijzonder gaan over de Protestantsche Staaten in 't algemeen en in 't bijzonder; - voorts vestigt hij het op de
| |
| |
Staaten, waar de Hervorming niet is aangenomen. - In eene Tweede Afdeeling deezes Eersten Hoofdstuks neemt hij in overweeging den uitwendigen toestand der Staaten van Europa, ten opzigte van elkander. Stelzel van Evenwigt. Dit is verdeeld in drie voeglijke tijdperken; het eerste van den Jaare 1520-1556, - het tweede van 1556-1603, - het derde van 1603-1648.
Wij zien, Leezers, onze aanstippingen in - hoe groot is derzelver menigte in de eerste helft van dit Boekdeel! Wij zouden, die alle kortlijk vermeldende, zeer breedvoerig worden, en, met dit al, het Werk geen regt doen. Beter dat wij ons bepaalen tot des Schrijvers hoofdzaaklijke Herziening van de uitwerkzelen der Hervorminge, met betrekking tot het Staatkundige: dit zal ons zijnen stijl, zijne wijze van voordragt, zijne gevoelens doen kennen, en eene leerzaame bladzijde in onze Letteroefeningen uitmaaken.
‘Europa, sedert verscheiden eeuwen, gedompeld in eene ongevoeligheid en verdooving, die alleen werd afgebroken door den oorlog, of liever door invallen en strooperijen, welke voor het menschdom van geen weezenlijk belang waren, ontving op eenmaal nieuw leeven en nieuwe werkzaamheid. Een algemeen en gewigtig belang bragt de Volken in beweeging; derzelver krachten ontwikkelden zich, terwijl zij vatbaar wierden voor nieuwe staatkundige begrippen. De omwentelingen, die voorheen hadden plaats gehad, bragten alleen de armen der menschen in beweeging; doch deze deed ook hunne ziel geheel ontwaaken. De Volken, die tot hier toe alleen werden aangemerkt als kudden, welke lijdelijk onderworpen waren aan de grilligheden haarer Opperhoofden, begonnen zelf werkzaam te worden, hunne waarde te gevoelen, en te begrijpen dat men hen noodig had. Zij, die de Hervorming aannamen, maakten, ter verkrijging der Vrijheid, eene gemeene zaak met hunne Opperhoofden, en daaruit werd eene naauwere vereeniging, eene gemeenschap in belang en werkzaamheid, tusschen den Vorst en zijne Onderdaanen gebooren. Zoo wel de een als anderen werden voor altoos bevrijd van de buitenspoorige en kostbaare magt der Geestelijkheid, gelijk ook van de worsteling om het Oppergezag tusschen de Paussen en Keizers, die voor geheel Europa zoo lastig was en reeds zoo lang geduurd had. De maatschappelijke orde werd geregeld
| |
| |
en tot grootere volkomenheid gebragt. De Oostenrijksche magt werd binnen juist aangeweezen grenzen bepaald; die van Frankrijk verhief zich en bood de andere het hoofd; men begon de noodzaaklijkheid van duurzaame verbintenissen te gevoelen; de staatkundige Maatschappijen van Europa begonnen een aaneengeschakeld stelzel van evenwigt, een regelmaatig geheel te vormen, waarvan men te vooren zelfs geen denkbeeld had. Mogendheden, zoo als Zweeden en de Turken, die, tot hier toe, naauwlijks van eenig belang voor de anderen waren, verkreegen in dit stelzel zekeren rang en aanzien. Sommige, zoo als Holland, kwamen, in het midden aller dier schokken, uit het niet te voorschijn, en verkreegen, reeds van hunne geboorte af, eene beslissende aangelegenheid. De eerste grondslagen der Pruissische Monarchie en der Amerikasche Republiek werden gelegd. 'Er vormde zich in de Staatkunde een algemeene geest, die geheel Europa omvatte. De kunst van onderhandelen werd volkomener, ongeveinsder en zekerder; de loop der zaaken eenvoudiger en duidelijker. In dezen staat van vereeniging en onderlinge aanraaking werden de staatkundige beroerten, de oorlogen meer algemeen, maar ook spoediger geëindigd; terwijl derzelver rampen verzacht werden door een meer menschelijk Regt der Volken.
Zoo Frankrijk de Hervorming had aangenomen, zou het ongeveinsder voor de zaak van het Protestantismus gestreeden hebben, en de worsteling ware welligt van korter duur geweest; maar daar zulks zoo niet was, volgde hieruit welligt een even groot voordeel voor het menschdom: men gewende zich, naamelijk, allengs aan de verdraagzaamheid en de broederschap der verschillende gezindten onder elkanderen; vooral toen men eenen alles vermogenden Staatsdienaar, met het Romeinsche purper bekleed, toen men den Kardinaal richelieu eene gemeene zaak zag maaken en eene naauwe verbintenis aangaan met het Protestantsche Zweeden en met het bondgenootschap der kettersche Vorsten van Duitschland.
De Kerk hield, in een gedeelte van Europa, op, een Staat in den Staat uit te maaken; waaruit gemaklijk te voorzien was, dat deze verandering eenmaal overal zou plaats grijpen, en dat derzelver Opperhoofd tot een enkel Geestelijk Gezag zou bepaald worden. De
| |
| |
Catholijke Geestelijkheid, eindelijk, regelde haar gedrag naar het voorbeeld der Protestanten, en won in goede zeden, kunde en nuttigheid, het geen zij in magt en rijkdom verlooren had.
Bijna alle Staaten van Europa vermeerderden intusschen hunne magt en inwendig vermogen. De Protestantsche, wijl zij zich met de geheele massa des volks vereenigd, en zich de goederen, voorregten en het wereldlijk gezag der Kerk toegeëigend hadden; de Catholijke, wijl zij zich op een geduchten voet van oorlog gesteld, de Protestanten verdreeven en alzoo het eene gedeelte hunner ingezetenen door het andere, de burgers door de soldaaten onderworpen hadden.
Sedert de ontdekking van Amerika en van de Kaap de Goede Hoop, hadden Spanje en Portugal den koophandel der beide werelden aan zich getrokken. Doch in beide deze landen, gelijk in alle andere, was, voor de Zestiende Eeuw, het volk niets, de troon alles; terwijl alle nationaale werkzaamheid van het Bewind afdaalde. De onkunde der Vorsten bestuurde den handel even kwalijk als hebzuchtig, daar ook deszelfs voordeelen, door weelde en onervaarenheid, weldra verdweenen. Hoe lang zou niet de waare geest des Koophandels en de Zeevaard nog gekwijnd hebben, zoo niet twee Staaten, wier werkzaamheid door de Hervorming was opgewekt, (Staaten, waar de geheele Natie haare krachten ontwikkelde, alle hulpmiddelen te baat nam en het Bewind ondersteunde) zich als gedwongen hadden gezien, om zich van den drietand van Neptunus meester te maaken! Zonder de Godsdienstige Omwenteling, door luther bewerkt, ware deze orde van zaaken niet tot stand gekomen: Holland, een klein stuksken der Oostenrijksche Staaten, zou zonder zeemagt en zonder handel gebleeven zijn; Engeland zou dat groot vermogen niet verworven, noch zich tegen Spanje aangekant hebben. Doch als nu hebben Zeevaard en Handel, door deze twee Mogendheden, eene ontwikkeling en eene vlugt verkreegen, die evenredig zijn aan de inwendige kracht, welke haar bezielde. Haare vlooten, haare bekwaame zeelieden hebben alle zeeën doorkruisd, en den geheelen aardbol aan alle zijden bevaaren; terwijl dit voorbeeld gevolgd is door Frankrijk, het welk alles wat groot en nuttig is in acht neemt. - Aldus heeft eene, door Godsdienstige gevoelens verwekte, gisting in Europa,
| |
| |
eene geheel nieuwe orde van zaaken, die voor het menschdom veel gelukkiger was, doen gebooren worden, en haaren invloed tot in beide werelden uitgestrekt.’
Ziet daar eene zamentrekking van de groote Gebeurtenissen, in het belangrijk Eerste Hoofdstuk des Tweeden Deels deezer uitsteekende Verhandeling verwerkt. Het moet elk uitnoodigen, om in het oorspronglijke die meesterlijke bewerking te zien. Wij leggen het Boek ter zijde, om het, binnen kort, weder op te vatten, en onze Leezers op het overig gedeelte te toeven. |
|